RSS feed

Tagarchief: klimaatverandering

Weg van de comfortzone

Geplaatst op

‘Het kan ze niet schelen,’ schreef Bieke Purnelle niet zonder enige verbittering onlangs in De Standaard. Ze had het over de resultaten van De Grote Peiling waaruit zou moeten blijken dat de ingezetenen van dit land, mochten er vandaag verkiezingen zijn, in belangrijke mate zouden stemmen voor partijen die de klimaatverandering hetzij minimaliseren hetzij ontkennen. Het enige wat velen kan schelen is de eigen portemonnee, concludeerde ze.

Hoewel ik het vaak met haar eens ben, deze keer is dat absoluut niet het geval.

Natuurlijk klopt het dat veel mensen zich momenteel zorgen maken over hun portemonnee. Maar corona en de hoge energiefacturen hebben er bij velen stevig ingehakt. Wie geldzorgen heeft, heeft weinig mentale ‘bandbreedte’ op overschot om zich ook nog eens zorgen te maken over de klimaatverandering, de biodiversiteitsramp of de rechten van de Palestijnen. Het is dan heel menselijk om zich te focussen op de eigen problemen. Sterker nog: het is dan zelfs heel menselijk om die andere problemen even van zich af te schuiven. Wie heeft zich nog nooit ‘bezondigd’ aan de ‘nu even niet’-reactie? Als je zelf al aan het zwalpen bent, moeten ze niet met andermans of nog grotere problemen op de lange termijn aan je hoofd komen zeuren.

Dat is niet alles. Daar bovenop is er ook nog de paradox dat we ons sommige dingen niet aantrekken omdat we ze ons te hard aantrekken. De onlangs overleden Britse auteur Martin Amis legde dat mooi uit in ‘Het tweede vliegtuig’, het boek dat hij schreef over 9/11. Volgens pyschohistorici, schreef hij, bestaan er ‘twee innerlijke mechanismen die ons in staat stellen enige tijd met een onverdraaglijke waarheid te leven: vervlakking (waarbij het ik wordt ontdaan van affect), en verdubbeling (waarbij het ik zich opdeelt in een wetende en een niet-wetende hersenhelft)’ (blz. 139). Het zich niet aantrekken is eerder een mechanisme om te overleven dan een blijk van egoïsme.

Zichtbare droogte in Spanje (maar we zien ze niet)

Jenny Offill wijst in haar prachtige roman ‘Weersverwachting’ – een mozaïekachtige schets van het leven tegen de achtergrond van een zich voltrekkende klimaatramp – dat na elke ramp ‘een periode (volgt) waarin de meeste mensen maar wat rondlopen en proberen te achterhalen of het echt een ramp is. Rampenpsychologen gebruiken de term ronddarren om het standaardgedrag van mensen te beschrijven wanneer ze zich in een beangstigende nieuwe situatie bevinden.’ (blz. 136)

Daar zijn we nu volop mee bezig. We darren rond, ons afvragend of wat we zien echt is en is wat we denken dat het is, inwendig prevelend dat dit toch niet waar kan zijn…

Hoe veel begrip ik ook heb voor de schijnbaar apathische houding van velen, zo weinig begrip heb ik voor de politici en de partijen die, al dan niet pauzeknopgewijs, willen meesurfen op de natuurlijke wegkijkreactie. Nee, voor politici mogen we de lat echt wel iets hoger leggen.

Dat gezegd zijnde is de nieuwe condition humaine mijns inziens een van de grootste uitdagingen van deze tijd: hoe blijf je overeind in de existentiële crisis waarin we ons als mensheid bevinden?

Het antwoord op die vraag ken ik ook niet. Ik ben een zoekende onder de zoekenden die ook zijn dagen ‘van nu even niet’ heeft. Het is misschien raar om te zeggen, maar ik dénk dat de lezing die ik op 12 oktober in het CC ’t Schaliken (in mijn hometown Herentals) zal houden in essentie daarover zal gaan.

Nu we onze comfortzone noodgedwongen verlaten, is de beste manier om daar achter te komen wellicht het verlaten van mijn eigen comfortzone. Vandaar dat de lezing een ‘lees-zing’ wordt, met de gewaardeerde inbreng van muzikaal talent Hans Rombouts. Tickets bestel je hier.

Verder lezen?

AMIS MARTIN, Het tweede vliegtuig, Veertien reacties op 11 september, Uitgeverij Contact, Amsterdam/Antwerpen, 2008, 192 blz.

OFFILL JENNY,Weersverwachting, De Geus, Amsterdam, 2020, 239 blz.

PEETERS KRIS, Weg van het systeem, Wakker in een ander tijdperk, Uitgeverij Vrijdag, Antwerpen, 2022, 328 blz.

Over leven in 2023

Geplaatst op

Gisteren verscheen, onder de titel ‘Bambi in het brandende bos’, in De Standaard onderstaande bijdrage van mijn hand. Een poging tot beschrijving van dit tijdsgewricht en hoe er in te (over)leven.

De wijzen zijn terug naar het Oosten. Ze kunnen ze daar goed gebruiken. Hier is er naar hen niet geluisterd, wij waren te druk in de weer met onze koopkracht.

De kerststallen verschrompelden definitief tot een inhoudloze traditie die alleen nog dient om ons van andere culturen te onderscheiden. Ooit waren ze  publieke oproepen tot gastvrijheid en een schreeuw van solidariteit met vluchtelingen. Dit jaar werden ze overstemd door een bisschop die, tussen het drukke beheer van een omvangrijk leegstaand patrimonium in, tijd vond om te verklaren dat Vlaanderen bijna vol is.

De stallen op de pleinen zijn afgebroken, er is nu weer meer plaats voor auto’s. Gelukkig, want op het honderdste Autosalon van Brussel blijken die weer wat hoger, breder en langer te zijn geworden. We zullen alle ruimte nodig hebben. Schepenen en burgemeesters maken zich op om hen zo goed en zo kwaad als dat gaat asiel te verlenen.

2023 belooft een zoveelste weerlegging te zijn van het vooruitgangsgeloof waarmee mijn generatie werd grootgebracht. De samenleving heeft dan toch geen autopilotfunctie, laat staan dat iemand een bestemming heeft ingegeven.

Is de overgang van oud naar nieuw sowieso al een periode die vatbaarder is voor melancholie en tristesse, deze keer werd het een heuse Nieuwjaarsblues.

Niet alleen bij mij. Almaar meer mensen balanceren op het randje van moedeloosheid en neerslachtigheid of vielen er al over. De wachtlijsten van de geestelijke gezondheidszorg groeien sneller dan de economie.

Zou de nieuwe ‘condition humaine’ daar voor iets tussen zitten? Ook wie het objectief goed heeft leeft onder een permanent tapijtbombardement van slecht nieuws over oorlogen, terreuraanslagen en klimaatrampen. Bovenop het globaal worden van de risico’s – de dreiging van een wereldoorlog, de zesde extinctiegolf, de klimaatverandering, een economische wereldcrisis – is er ook de mediatisering en de daaruit volgende globalisering van lokale rampen en persoonlijke rampspoed. Daardoor krijgt het in de put gevallen kind in een Vietnamees dorp wereldwijd een gezicht. Het Bambi-effect doet dan zijn verwoestende werk: we leven noodgedwongen mee, gefrustreerd door onze onmacht om te helpen.

Velen wordt het te veel. Nieuwe termen als ‘klimaattrauma’ duiken op, waarbij het trauma niet eens meer de voltrekking van de ramp afwacht. Het ziektebeeld verandert met de omvang en de aard van de catastrofes. Ooit was wat de Duitse socioloog Ulrich Beck de ‘wereldrisicomaatschappij’ noemde beperkt tot nucleaire ongelukken en de mogelijkheid van een kernoorlog. Nu neemt ze elke dag nieuwe gedaanten aan en zoeken mensen strategieën om daarmee om te gaan.

Onverschilligheid en ironie zijn mogelijkheden. Maar Gilbert Bécaud merkte al op dat de eerste ons doodt ‘à petits coups’ en zelfs meester-ironicus Ilja Pfeijffer waarschuwt tegenwoordig dat de tweede ‘niet (is) wat wij op dit moment nodig hebben.’

Dan vinden velen het effectiever te schieten op de boodschappers, de ergerlijke ‘wokers’ die niet alleen de lamentabele toestand van de wereld dik in de verf zetten, maar ook ons eigen aandeel daarin.

Anderen smoren de ongemakkelijke waarheden liever in escapisme. Met oorverdovend vuurwerk, adrenalineshopping, games waar de dood gewoon het einde van een level in een fantasiewereld is, bingewatchen op Netflix of eens lekker door de bocht scheuren (vanachter een dashboard dat ons letterlijk vertelt dat we aan de knoppen zitten en  ‘alles onder controle hebben’) – kortom: met de ruis van de roes, als het moet versterkt met hulpmiddelen die via de Antwerpse haven op het dek van de Titanic terecht komen.

Anderen kiezen voor het pantser van de vrijwillige onwetendheid. Ze zetten de berichtgeving weg als ‘fake news’ of sluiten zich er letterlijk voor af: ze kijken er niet meer naar, lezen geen kranten meer en concentreren zich op hun eigen microbiotoop. Psychologen geven hen niet eens ongelijk en roepen de media op een minder alarmerende toon aan te slaan.

Een groep klampt zich vast aan het oude vooruitgangsgeloof met optimisme als een ethisch imperatief. Jonglerend met toverwoorden als ‘innovatie’ en ‘technologie’ wijzen ze op ‘onze’ materiële overvloed. Dat die ongelijk verdeeld is, komt doordat ze nog niet groot genoeg is om uit te deinen naar overal en iedereen. Er is dan ook geen verband tussen het teveel aan de ene en het tekort aan de andere kant, geen reden voor schuld of schaamte. Met het axioma van een oneindige wereld verwerpen ze het ‘zerosumdenken’,  zelfs al moeten ze daarvoor ultiem hun toevlucht zoeken tot wat Stefan Hertmans ‘de kinderlijke kolonisatiedromen over andere planeten’ noemt.   

En ten slotte is er een club van onverbeterlijke idealisten. De Greta Thunbergs in alle maten en vormen die ijveren voor veranderingen en die zelf ook proberen te belichamen. Met vallen en opstaan, want ook bij hen is te horen dat het moeilijker wordt – zie Jacinda Ardern.

In welke categorie zit ik? Nu eens in de ene, dan weer in de andere. Ik zwalp, zoals de meeste mensen  – waarmee mijn verfoeilijke hokjesdenken van hierboven meteen is gerelativeerd. Nu en dan verlies ik mij in een feestje, een spannend boek of een concert dat me naar hemelse sferen brengt. Soms hoop ik, tegen beter weten in, op een deus ex machina van wetenschap of technologie. Dagelijks hunker ik naar een positief bericht, een teken van ontluikende vrede, een spoor van redelijkheid. En tussendoor probeer ik mezelf nuttig te maken in woord en daad.

Misschien ben ik wel een gewone mens. Een die rent van het dek (waar ik het voortspelende orkest voorwaar dankbaar ben) naar de machinekamer naar de stuurhut en weer terug, soms geholpen door het schijnsel van de noodverlichting, dan weer louter op de tast, onderweg zorgelijke blikken werpend  op het woelige water of de capaciteit van de reddingssloepen inschattend.  Ik ben niet alleen. Voortdurend komen wij, zoekenden en twijfelenden, elkaar tegen. Af en toe roepen we naar elkaar. Soms begrijpelijk geïrriteerd: allemaal zijn we op de vlucht, zonder zicht op een warme stal. Vaak ook vragend of helpend: ‘interviduen’ onder elkaar die weten dat ze deel zijn van een groter geheel waar ze nauwelijks vat op hebben. Op deze Titanic is niets nog zeker, is zelfs niet meer helder wat we mogen, moeten hopen: dat de ijsberg smelt of juist niet.

Zwarte humor? Nee, een kompas: gevangen in oude beeldspraak komen we tot het besef dat we buiten de bestaande kaders zullen moeten leren denken. Dààr ligt onze hoop.

Dansen op een slapper wordende koord

Geplaatst op

In De Standaard van 10 augustus verscheen onderstaande opiniebijdrage van mijn hand onder de ietwat provocerende titel ‘Ecoschaamte voor Rammstein? Nu even niet’. Ik hoop dat het stuk de nuance tussen ‘periodiek teveel’ en ‘systematisch’, heel vaak: ‘systemisch teveel’, voldoende verduidelijkt.

Tot mijn oprechte verwondering waren de meeste reacties instemmend en positief – al was er wat collateral damage van klimaatsceptici (ja, ze bestaan nog altijd) die elk artikel aangrijpen om Het Grote Complot in de verf te zetten en een handvol je m’n fou-tisten die er verkeerdelijk een legitimatie voor hun houding in lazen. De afwijzende ‘ecofundamentalistische’ reacties die ik eigenlijk vooral had verwacht, bleven ver in de minderheid.

Een ervan wil ik u niet onthouden: ‘Het is voor mij duidelijk dat deze socioloog en antropoloog een reeks schaamlapjes zoekt voor zijn toch opspelende omvangrijke ecoschaamte. Natuurlijk weet hij als socioloog en antropoloog dat zelfs de grootste schaamlap de schaamte niet doet verdwijnen. Ook na het schrijven van deze tekst en het hem aangeboden forum, zal de ecoschaamte, die hij, meer dan terecht, voelde, in hem blijven woekeren.’

Ik denk dat het een thema is waarop we later nog wel eens zullen moeten terugkomen.

Liebe ist für alle da.’

Eerlijk? Ik worstel ermee. Ik verdenk mezelf van cognitieve dissonantie als ik uitleg dat ik, alle klimaatverandering ten spijt, naar Rammstein ben geweest en, meer nog, er onbeschroomd van heb genoten. Praat ik recht wat krom is? Ben ik gewoon handig geworden in het verzinnen van excuses? Bijvoorbeeld: als je de uitstoot van zo’n megaspektakel deelt door 100.000 toeschouwers, dan valt die best mee, toch? Of zijn die 100.000 juist het probleem, want evenzoveel verplaatsingen die lang niet allemaal met het openbaar vervoer of de fiets gebeurden?

Ik moet me niet heiliger voordoen dan de Paus. Ik ben deze zomer ook nog eens op vakantie geweest. Naar Spanje. Met de auto. Hoe verantwoord is dat, in een zomer die de rampzalige vorige nu al in de schaduw zet? Er zijn niet alleen meer de onmiddellijke effecten, maar ook de tweedeorde-effecten. Te weinig neerslag leidt tot meer hitte. Meer hitte leidt tot meer waterverbruik. Meer waterverbruik leidt tot een groter watertekort. Kerncentrales worden stilgelegd bij gebrek aan koelwater. Binnenscheepvaart wordt onmogelijk door te lage waterstanden. Noodgedwongen wordt teruggegrepen naar steenkool en meer wegvervoer, waardoor het broeikaseffect nog meer wordt gestimuleerd. Enzovoort. De keten van gebeurtenissen is nu echt wel in gang gezet.

Toen ik de eerste ochtend wakker werd in mijn hotel, was de parking herschapen in een opvangkamp voor mensen wier camping werd ontruimd voor een bosbrand. Er is geen ontkomen meer aan. De toerist van vandaag is zoals de hoofdpersoon in het bekende gedicht ‘De tuinman en de dood’ van Pieter Nicolaas van Eyck. De man gaat op reis om te ontsnappen aan de actualiteit en aan de realiteit, maar wordt er meedogenloos door ingehaald.

Wei- en wij-gevoel

De klimaatverandering is verpopt van mogelijkheid naar feit. Low Impact Man Steven Vromman stond jarenlang op de barricaden om de opwarming af te wenden, maar verlegt nu zijn aandacht naar overlevingsstrategieën. Voor zijn nieuwe boek twijfelt hij tussen titels als ‘Eerste hulp bij klimaatverandering’ en ‘Genoeg gelachen’.

Tegen die achtergrond ging ik dus op reis en naar een show van een band die, in tegenstelling tot Coldplay, niet eens dééd alsof hij rekening hield met het klimaat. Heb ik dan te veel gelachen?

Het herinnert aan het apocriefe verhaal over Winston Churchill. Toen die tijdens de Tweede Wereldoorlog geconfronteerd werd met het voorstel om te besparen op cultuur, zou hij geantwoord hebben: ‘No way, what else are we fighting for?’ Wat mij betreft is het ook in de nieuwe ecologische context de nagel op de kop: overleven heeft slechts zin als we ook nog kunnen leven.

Was ik er dan van doodgegaan als ik niet naar Rammstein was gegaan? Natuurlijk niet. Maar tegelijk voelde ik de adrenaline door mijn aderen stromen toen het weigevoel een wij-gevoel werd en de massa zich even wentelde in luidkeelse samenhorigheid. Zou het kunnen dat ik niet de enige was die hier brandstof (sic) heeft getankt om er weer voor even tegen te kunnen?

We zijn murw van de nieuwsbulletins die ons dag na dag, uur na uur, treffen als mokerslagen: versneld smeltende gletsjers, afstervende koraalriffen, mislukte oogsten, oncontroleerbare branden, uitdrogende rivieren en daarbovenop rondwarende virussen, de ellende van Oekraïne en de dreiging van een nieuwe wereldoorlog. Als almaar meer mensen zich daarvoor afsluiten, is dat niet een teken van ontkenning maar van erkenning van de realiteit. Het is een manier om overeind te blijven. Ecomoeheid, klimaatmoeheid, nieuwsmoeheid … we moeten erover waken dat we niet collectief doorschieten naar levensmoeheid.

Georganiseerd escapisme

Een context van elkaar opvolgende desastreuze gebeurtenissen is de nieuwe condition humaine waarin we ons een (levens)houding zullen moeten aanmeten die het ons mogelijk maakt om gelukkig te zijn. Niet ondanks, maar omdat. Geluksgevoel hoeft geen schuldgevoel te genereren. Integendeel: het levert juist het motief om ervoor te blijven gaan. Daarvoor doen we het, voor minder niet. Schrap alle Rammsteins uit ons leven en het ziet eruit als een van hun apocalyptische ensceneringen.

Dat besef brengt ons bij het inzicht dat het sporadische teveel ook deel uitmaakt van het Genoeg waarmee we, na een korte periode te hebben vertoefd in de illusie van de oneindige groei en overvloed, zullen moeten leren leven. Opnieuw, want onze voorouders pasten het principe al toe. Elke cultuur kent zijn ventielen waarbij de grenzen eventjes ophouden te bestaan en de regels wat losser mogen: religieuze en andere feestdagen, carnaval, ‘the burning man’, vakantie en … festivals. Een voor een zijn het intervallen van georganiseerd tijdelijk escapisme en zorgen ze voor voldoende ‘teveel’.

We hebben er allemaal nood aan. Arbeiders. Bedienden. Zelfstandigen. Soldaten aan het front. Verplegend personeel. Mensen met een te grote ecologische voetafdruk. Mensen die stempelen of leven van een uitkering. Wat die twee laatste betreft: is het niet merkwaardig dat het recht van de eerste categorie slechts door een minderheid in vraag wordt gesteld en van de tweede nu zelfs door sociaaldemocraten?

Het teveel wordt maar decadentie in zijn volgehouden, vanzelfsprekende vorm. In zijn hoedanigheid van uitzondering is ze juist een verschijningsvorm van het noodzakelijke: de maatschappelijke en mentale buffer die we niet kunnen missen. ‘Het socialisme zal gezellig zijn of niet zijn,’ wist Steve Stevaert al. Met het ecologisme is dat niet anders. Het is dansen op een slapper wordende koord. Want wie ophoudt met dansen, valt onherroepelijk in de diepte.

Dancing in the street / Danser dans la rue

Geplaatst op

Aan de overkant is het gras niet altijd groener. Soms is het zelfs gewoon zwart. Zo ging ons geplande bezoek aan de befaamde ‘Dune du Pilat’, de hoogste duin van Europa, letterlijk in vlammen op: net ernaast woedde een gigantische bosbrand. Toeristen vandaag zijn zoals de tuinman in het bekende gedicht ‘De tuinman en de dood’: ze gaan op reis om te ontsnappen aan de actualiteit en dus ook de realiteit, maar worden er onherroepelijk door ingehaald.

Noodgedwongen beperkten we onze passage dus tot een bezoek aan het stadje Arcachon. We hadden onze geldbeugel al open. Als je beloond zal worden met een fraai voetgangersgebied ben je bereid om ook voor parkeren op afstand een centje neer te tellen. Maar de gemeente had onze centen kennelijk niet nodig want zelfs in het hoogseizoen mag er ’s avonds gratis worden geparkeerd.

Onmiddellijk viel ons de ruimteverdeling op. De beleidskeuze voor parkeren à volonté en eenrichtingsverkeer voor auto’s én fietsers resulteerde in een maximalisering van het aantal parkeerplaatsen en een minimalisering van de plaats voor de voetganger. Deze toeristen sjokten dus noodgedwongen polonaisegewijs achter elkaar aan.

Let ook op het kleurgebruik. Daar doet internationaal gesproken elke wegbeheerder nog altijd z’n zin mee. Bij ons wordt rood asfalt doorgaans gereserveerd voor fietspaden. Hier wordt het gebruikt voor de stoep. Het oker, bij ons almaar vaker gebruikt voor fietssuggestiestroken, markeert hier de in- en uitritten.

Om het nog gezelliger te maken, liet men de trottoirs op- en neergaan op het ritme van in- en uitritten. De polonaise én de cake walk dus. Faut le faire, zeggen ze in Frankrijk.

Op gezette afstanden is er een zebrapad aangebracht en is er daarvoor zelfs een met gidslijnen voor slechtzienden uitgeruste uitstulping voor voorzien. Maar gezien ook hier automobilisten dit soort voorzieningen ‘innemen’ als hen dat uitkomt, zag de wegbeheerder zich gedwongen om boombakken toe te voegen. Dat is goed nieuws bij slecht nieuws: het resulteert in toch nog een beetje groen in de straat.

Aan het waarborgen van de zichtbaarheid en het zicht van de voetganger werd niet gedacht: de hiervoor wettelijk voorziene 5 meter bij ons werd hier aan de verkeerde kant toegevoegd. Of werd de rijrichting na de heraanleg omgekeerd?

Ook positief: de kwaliteit van de verharding. Het valt me telkens weer op hoeveel subtieler de Fransen met asfalt kunnen werken dan de aannemers bij ons. Tot in de kleinste hoekjes en kantjes is elke oneffenheid weggewerkt tot een biljartlaken dat bij ons hoogstens voor automobilisten is gereserveerd.

Let er ook even op hoe goed de verschillende soorten (en kleuren) asfalt hier op elkaar aansluiten. Bij ons leidt het al te vaak tot hinderlijke en zelfs gevaarlijke randjes, hier kan het blijkbaar naadloos.

Maar dat is een dansvloer natuurlijk aan zichzelf verplicht.

2022: ‘Mag het iets meer zijn?’

Geplaatst op

Een nieuw jaar, een lege emmer om opnieuw te vullen?

Was het maar waar. Mentaal kunnen we ons emmertje leeggieten (niet vanzelfsprekend, maar een wandeling en een goed boek kunnen wonderen doen), maar met het emmertje van de wereld is dat een stuk moeilijker. En helaas is dat al aardig vol. Van de negen planetaire grenzen die de aardwetenschapper Johan Röckstrom in 2009 in Nature benoemde, zijn er drie overschreden (de opwarming van de aarde, het verlies aan biodiversiteit, de stikstofkringloop) en drie bijna overschreden (de oceaanverzuring, de waterschaarste, het landgebruik). Van twee hebben we voorlopig te weinig gegevens om er een uitspraak over te doen (chemische verontreiniging, aërosolen in de atmosfeer), maar de jongste onthullingen over pakweg PFOS zijn niet direct bemoedigend.

Hoopgevend tegen de achtergrond van al dit slechte nieuws is dat de enige grens waarbij we ons binnen een veilige marge bevinden, degene is waar we ons sinds de jaren negentig van vorige eeuw collectief voor inzetten: die van de ozonlaag. Als we er samen onze schouders onder zetten, kan er véél.

De eerste stap om een probleem op te lossen, is dat het herkend en erkend wordt als een probleem. Wat dat betreft is vorig jaar een cruciaal jaar geweest. De zomer van 2021 maakte alvast de klimaatverandering ook bij ons tastbaarder dan ooit. Meer nog: ze maakte ook pijnlijk duidelijk hoe ze onlosmakelijk is verbonden met alle andere planetaire grenzen, inbegrepen de tiende, noodzakelijk voor het vredevol voortbestaan van onze soort: die van de sociale rechtvaardigheid.

Nu de overgrote meerderheid de problemen (h)erkent, kunnen we vol gaan voor de oplossing ervan. Zoals zo vaak begint die niet met de juiste antwoorden, maar met de juiste vragen.

Bijvoorbeeld:

Hebben we meer e-commerce nodig?

Meer nacht- en weekendwerk?

Meer goedkope werkkrachten?

Meer computerchips?

Meer wegen en beton?

Meer zeldzame aarden?

Meer auto’s?

Meer goedkope vluchten?

Meer macht voor investeerders en overheden om snel projecten te realiseren?

Meer export en meer import?

Meer pijpleidingen?

Meer grijs?

Meer consumenten?

Meer fiscale gunstregimes voor farmaciebedrijven, voor stervoetballers, voor autofabrieken…?

Moeten we meer stationsloketten sluiten in naam van meer efficiëntie?

En ook:

Hebben we meer handen nodig in de zorg?

Meer betaalbare woningen?

Meer bevrijde tijd?

Meer democratie?

Meer speelruimte voor kinderen?

Meer natuur en meer groen?

Meer rust en stilte?

Meer sociale contacten?

Meer openbaar vervoer?

Meer omgevingen waar kinderen zich veilig kunnen verplaatsen?

Meer circulaire economie?

Meer lokale productie en lokale handel?

Meer burgers?

Meer warme weken?

Meer diensten en winkels met mensen die ons echt kunnen helpen?

Meer ontharding, meer verzachting, meer verdichting en meer verluchting?

Om maar te zeggen: de vraag hoeft er geen te zijn van ‘meer of minder’, laat staan van meer moeten of mogen.

De vraag kan ook zijn ‘welk meer’ we eigenlijk willen.

Mijn wens aan u, aan ons, voor 2022: laat ons meer ‘omdenken’.

We gaan er meer aan hebben dan gewoon hetzelfde te blijven denken.

Wat ze zelf zeggen

Geplaatst op

Anno 2020 zetten we geen zwaar vervuilende fabrieken meer naast woonwijken of geen woonwijken meer naast zwaar vervuilende fabrieken. Dat wél doen is om problemen vragen, ontdekten ze deze zomer nog eens in Hoboken.

Een grotere scheiding van functies (“hier fabrieken, ginder woningen”) heeft echter ook nadelen. Zo leidt die tot langere woon-werkafstanden en dus tot meer autogebruik. Vrij vertaald: tot duizenden minifabriekjes die hun schadelijke emissies via een horizontale schoorsteen uitstoten middenin dichtbevolkte gebieden. Kan het nog ironischer?

Snelheidsbeperkingen kunnen een eenvoudige, goedkope en ‘snelle’ maatregel zijn om een en ander te tackelen, schreef ik al in een vorig stukje. Vreemd dus, schreef ik, dat als je deze maatregel voorstelt het bij het Agentschap Wegen en Verkeer oorverdovend stil blijft.

Die stelling moet ik een beetje nuanceren. Vandaag onthulden twee ministers van de Vlaamse Regering en één van de Brusselse Gewestregering het eerste van 280 snelheidsborden die vanaf dinsdag 1 september de nieuwe snelheidslimiet van 100km/u op de Brusselse Ring (de R0) zullen aangeven. Mooi.

Hoewel ik eerder al eens op de aangekondigde maatregel commentaar gaf bij Bruzz , was ik dat eventjes vergeten. Een Jambonneke doen, heet dat tegenwoordig. Gelukkig wordt daar in deze contreien niet zwaar aan getild.

Intussen ontdekte ik op de website van het Vlaams Verkeerscentrum (!) een recente studie over de impact van snelheidsbeperkingen (respectievelijk op de Ring van Brussel, Antwerpen en Gent) op de luchtkwaliteit. Je zou zeggen: wat we zelf zeggen, zal wel waar zijn zeker?

Maar blijkbaar geloven onze bewindslieden hun eigen studies niet. Uit de studie bleek dat het op vlak van luchtkwaliteit ‘best scorende’ snelheidsregime voor de zone ‘Vlaamse Rand’ (Brussel) niet 100km/u is maar 90km/u voor personenwagens en 70km/u voor vrachtwagens (blz. 82). Dat men toch voor een ander (niet onderzocht) scenario is gegaan, heeft wellicht te maken met het (veronderstelde) maatschappelijk draagvlak en met de effecten op de doorstroming. Dat betekent dat het voorruitperspectief uiteindelijk toch weer zwaarder heeft gewogen dan dat van de omwonenden: een lagere snelheidslimiet zou minder schadelijke emissies genereren (en minder lawaai, en minder CO2 en meer verkeersveiligheid) maar tot iets meer files leiden – althans volgens de modelsimulaties.

In de studie wordt ook gesuggereerd dat de beperkte negatieve impact op de doorstroming (waarvoor verder geen verklaring wordt gegeven) mogelijk zou kunnen worden gecompenseerd “door de snelheidsbeperking over een langer traject uit te spreiden”. Lijkt logisch: meer gelijkmatige snelheden zorgen voor minder harmonica-effecten en dus minder kans op spookfiles.

Je zou nu denken: als zoiets uit je eigen, met Vlaams belastinggeld betaalde studie blijkt, dan ga je daar toch enthousiast op door? Minder broeikaseffect, minder fijn stof, minder lawaai, minder gezondheidseffecten, dat zijn resultaten die de meest optimistische ‘ecorealist’ ten vroegste over een jaar of tien denkt te kunnen voorleggen…

Toch ziet het ernaar uit dat het bij de “100km/u” op de Brusselse Ring ophoudt.

Voorlopig dan toch. Want bij deze een voorspelling, zonder model: op termijn zullen de snelheidslimieten nog meer moeten zakken. Moeten, zoals in ‘van moetens’. Ook dat kunnen we, gek genoeg, lezen in de studie op de website van het Vlaams Verkeerscentrum. Pagina 79: “De Europese richtlijn 2008/50/EG betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa bepaalt dat de luchtkwaliteit waar zij goed is, in stand moet worden gehouden en in andere gevallen moet verbeteren (stand still beginsel). (…) Op 25 oktober 2019 keurde de Vlaamse Regering het Luchtbeleidsplan 2030 goed om de luchtverontreiniging in Vlaanderen aan te pakken en zo de impact van luchtverontreiniging op onze gezondheid en het leefmilieu verder te verminderen. Betreffende mobiliteit werd hierin volgende maatregel vooropgesteld: ‘We onderzoeken snelheidsaanpassingen’. Om de lokale luchtkwaliteit langs snel- en ringwegen te verbeteren en de negatieve blootstellingsimpact te verminderen zou een snelheidsbeperking een eenvoudige en goedkope manier kunnen zijn om de emissies van het verkeer te verminderen.”

Dat laatste zou ik zelf kunnen hebben gezegd. Maar nu ze het zelf hebben gezegd, is het nog net iets sterker.

Meer zalm

Geplaatst op

Onze avondlijke coronawandeling voer andermaal langs de parking die onlangs weer plein is geworden.

Of was geworden. De terugkeer naar wat wij door decennia auto-gewenning normaal zijn gaan vinden, is ingezet. “Al vijf, er komt weer leven in!” glunderde een kennis toen we elkaar op gezonde afstand kruisten.

Ik denk dat hij het meende. En neem het hem eens kwalijk. Velen meten de gezondheid van onze economie en “dus” onze samenleving spontaan af aan het aantal rijdende, geparkeerde, geproduceerde en/of verkochte auto’s. Recent nog kopte De Morgen dat de stijgende autoverkoop in China hoopgevend was voor de hele wereld. Dat we ‘na corona’ weer gewoon onze dollemansrit richting klimaatafgrond zullen hervatten, moeten we dus als goed nieuws beschouwen. Een beetje ironisch toch wel voor een krant die zichzelf enkele jaren geleden positioneerde als de “zalm” onder de kwaliteitskranten. Het is kennelijk vermoeiend om stroomopwaarts te zwemmen, vooral als het gaat om zo’n machtige en invloedrijke lobby als die van de automobielsector.   

Over zalm gesproken. Meteen moest ik denken aan Sustainable Seattle dat op zoek ging naar een alternatieve indicator om de kwaliteit van de leefomgeving te meten. De organisatie kwam voor haar specifieke context uit bij “de hoeveelheid doortrekkende wilde zalm”. Ik schreef er over in mijn boek ‘De file voorbij’ (Uitgeverij Vrijdag, 2010): “Er is een soort oerbesef dat de stand van de wilde zalm een graadmeter is voor de gezondheid van het water waar de hele regio van afhankelijk is. Gifstoflozingen, ontbossing, verlegging van rivierbeddingen en uitdijende steden dragen alle bij tot een afnemende zalmtrek.”

Stof op de vensterbank

Wat zou bij ons zo’n graadmeter kunnen zijn, vroeg ik mij af. Luidop zelfs, want mijn echtgenote had bijna onmiddellijk een antwoord klaar. “Kijk,” zei ze, en ze streek met haar vinger over het stof op een vensterbank, “hoe dikker deze laag, hoe slechter het gaat.”

Het was dan misschien niet het positieve alternatief waarop ik had gehoopt, haar meetinstrument liegt in ieder geval minder dan dat van het aantal auto’s.

En het getuigt van meer zalm.

In de overgang

Geplaatst op

Hello folks,

We hebben de klip genomen, de dans ontsprongen, het vuurwerk ontweken, de indigestie verijdeld, de kater verwerkt, de tafeldiscussies overleefd, de duisternis overwonnen en de weemoedigheid getemd. Het zou kunnen dat we klaar zijn voor 2020, al zal dat vooral uit de feiten moeten blijken.

In afwachting kijk ik nog één keer achteruit. Met bijna 40.000 unieke bezoekers, 76.626 views, net geen 400 abonnees en 55 posts was het, alvast kwantitatief gesproken, geen slecht jaar voor deze blog.

Niet dat het mijn blogberichten zal beïnvloeden, maar ik keek eens na wat u het voorbije jaar het meest kon bekoren – te oordelen naar het aantal lezers dan toch.

Pfieuw, begrijpt u nu wat ik bedoel als ik regelmatig herhaal dat we ermee moeten oppassen de dingen altijd te willen vatten in kwantitatieve termen? Meten is soms niet-weten.

Dit gezegd zijnde, het artikel dat u dit jaar het vaakst (bijna 5000 keer) aanklikte ging over de sluiting van onze buurtwinkel: Requiem voor een buurtwinkel. Ik wou dat ik het nooit had hoeven schrijven. Sinds de sluiting van onze geliefde ‘Spar’ enkele weken geleden is het voetgangersverkeer in onze straat letterlijk verdwenen. Zittend aan het raam van mijn bureau zag ik hoe de winkel functioneerde als wat Boudewijn Bach een ‘menspomp’ noemt. Die zoog de mensen de straat op en liet hen elkaar tegenkomen. Toevallig, maar dus eigenlijk niet zo toevallig.

Op afstand op twee: Klimaatbewust op vakantie. Ook dat artikel, dat ook in De Standaard verscheen, had ik liever niet geschreven. Het ging over de lijdensweg die nodig was om aan treintickets te geraken voor onze zomerreis naar Hamburg en Kopenhagen. Het doet me eraan denken: van mijn voornemen om ook iets te schrijven over die reis zelf, kwam niks in huis. Wellicht omdat het zo’n meevaller was. Goed nieuws is geen nieuws – ik pleit ook schuldig (en ik voel hier een voornemen voor 2020 opkomen).

2019 deel 1 Kopenhagen (11)

Nog een voornemen: iets minder blogstukjes en in ruil een nieuw boek

Op drie: Salarisvragen. Ook deze blog schreef ik uit frustratie, toen het debat over de salariswagen in de aanloop naar de verkiezingen nieuwe diepten bereikte. Ik heb een donkerblauw vermoeden dat ik de inhoud van dit stukje de komende jaren nog enkele keren zal mogen herkauwen. Sommige debatten zijn als de seizoenen – je kunt er alleen niet zo’n lekkere pizza’s van maken.

Het moet zijn dat mijn boosheid u nogal bevalt, want net buiten de top 3 vinden we een stukje dat ik pas op 20 december plengde: Brief aan de minister . Het is mijn aanvulling op de onvolprezen ‘Brieven van Dikke Freddy’. Ook dit thema, mobiliteitsarmoede, zullen we de komende tijd nog wel terug zien komen. Dat is niet eens een voorspelling. Dat is een voornemen.

De top 5 wordt vervolledigd door ‘Monopolie’, alweer een stuk geboren uit verontwaardiging – dit keer over De Lijn en hoe die Chomskygewijs (“Eerst ga je die diensten onderfinancieren voor wat ze worden verondersteld worden te doen. Vervolgens ga je de gebruikers opjutten in hun klachten over die dienst. Zo maak je de geesten rijp voor privatisering. Vervolgens passeren de bedrijven langs de kassa.” – geciteerd in De Wereld Morgen, weliswaar in een artikel over de NMBS) naar de afgrond wordt geleid. Geen voornemen, wel een voorspelling: ook hierop gaan we in 2020 nog meer dan eens terugkomen.

Als tegengewicht voor de populariteit van mijn kwaadheid (en ook uit oprechte bezorgdheid over mijn imago: eigenlijk ben ik best een lieve kerel), ben ik zo vrij uw aandacht te vestigen op enkele positieve stukjes uit 2019. Want geloof het of niet: aan sommige daarvan bewaar ik mijn beste herinneringen van 2019. En als we nu van iets nooit te veel kunnen hebben, dan wel goede herinneringen.

Daarom een bescheiden aanbeveling om toch ook eens de volgende stukjes te willen overwegen:

  1. Bankcontact: over hoe de plaatsing van wat gevelbanken de wereld een heel klein beetje verbeterde (en nog verbetert)
  2. Heel het jaar vakantie: over hoe een eenvoudig initiatief als een ‘speelstraat’ niet alleen de kinderen maar ook de volwassenen dichter bij elkaar brengt en zorgt voor meer leefkwaliteit.
  3. Het Fietsbollennetwerk: een warme oproep om een man die veel heeft betekend voor de renaissance van de fiets in Vlaanderen de eer te geven die hem toekomt.
  4. Mechelen, stad van de zonneblussers: soms zijn fata morgana’s gewoon echt.
  5. Nieuwe publieke ruimte: over hoe binnen soms ook buiten is – iets waar we, de klimaatverandering indachtig, in de toekomst nog veel meer van zullen nodig hebben. Let op mijn woorden! (maar dat deed u al. Dat bewijzen, nu ja, dan toch wel de cijfers)

Gelukkige nieuwjaar!

2019 in twee citaten

Geplaatst op

“Winkelhieren” werd het woord van het jaar. Daar kan ik mee leven, al kwam het voor onze buurtwinkel schromelijk te laat. Hopelijk heeft de middenstand het woord zélf begrepen. Geen evidentie als we zien hoe die theoretische autobereikbaarheid en doelgerichte runshopping nog altijd verkiest boven praktische bereikbaarheid en de gezelligheid van serendipiteit.

Maar er is hoop. In mijn gemeente bijvoorbeeld verloot de middenstand voor het eerst sinds jaren géén auto waarmee de winnaar voortaan makkelijker naar het shoppingcentrum kan. De prijzenpot bestaat dit jaar uit elektrische steps en een stuk of wat city trips. Ik weet het. We zijn er nog niet helemaal. Maar het bougeert. Eindelijk.

Met dank aan onze jongeren, laat ons wel wezen. Ze schopten ons dit jaar een geweten en verrijkten onze woordenschat ook met een woord: ‘vliegschaamte’. Alvast de Zweden voegden de daad bij het woord en gingen effectief minder vliegen, terwijl elders in Europa de slaaptrein aan zijn comeback lijkt te zijn begonnen. Het bougeert, zei ik dat al?

Een woord dat zich alvast warm loopt om woord van het jaar 2020 te worden is ‘beleidsschaamte’: de nieuwe rage onder politici om niet langer aan te kondigen wat ze gaan doen (waarna er vaak niets volgt), maar wel wat ze vooral niet gaan doen: rekeningrijden invoeren, salariswagens laten uitdoven, de betonstop – nu ja – hard maken, een regering vormen… We zouden het ook gewoon ‘spijbelen’ kunnen noemen. Of staken, maar dan wel betaald.

We zouden het ook gewoon ‘spijbelen’ kunnen noemen. Of staken, maar dan wel betaald.

Voorlopig leidt een en ander vooral tot plaatsvervangende schaamte. Ik ben oud genoeg om de mantra “Wat we zelf doen, doen we beter” nog te kennen. Ook al was ik er een koele minnaar van, altijd was er de hoop dat het misschien toch waar kon zijn. Van die illusie ben ik nu wel genezen. Wat we zelf doen, doen we niet.

In wat voor mijn part “het boek van het jaar” was, ‘Grand Hotel Europa’,  schreef Ilja Leonard Pfeijffer daarover een treffende passage:

“Ik heb het altijd verbazingwekkend gevonden dat mensen geloven dat alle reëel bestaande problemen automatisch worden opgelost met meer zeggenschap. Het antwoord wordt gezocht in de procedure van besluitvorming, terwijl de werkelijke vraag mij lijkt welke besluiten vervolgens wenselijk zouden zijn. Anderzijds is het psychologisch begrijpelijk dat mensen de neiging hebben om hun problemen te externaliseren. Het voelt aan als de helft van de oplossing wanneer je iemand kunt bedenken die je de schuld kunt geven van je ongemakken.”

Een alternatief is om de ongemakken te ontkennen – of ze systematisch niet te zien. Dat is wat de zogenaamde ecomodernisten doen. Zelden klonk de omschrijving “optimist tot in de kist” cynischer. Deze technofielen wisselen al naargelang van de noodwendigheden het geweer van schouder. De klimaatopwarming wordt nu eens geminimaliseerd (“vroeger was er ook al klimaatverandering”) dan weer geidealiseerd (“meer CO2 betekent meer plantengroei”, “hogere temperaturen zorgen voor minder doden”). Ook over de rol van de mens wordt warm en koud geblazen. Enerzijds moeten we bescheiden zijn wat ons aandeel in de klimaatverandering betreft. Anderzijds moeten we erop vertrouwen dat de mens het wel weer recht gaat trekken met extra technologie.

Voor de geïnteresseerden: een mooie staalkaart van dit onsamenhangend gedaas vind je in het boek ‘Ecomodernisme’ van Marco Visscher e.a. Daarmee heb ik dan meteen ook mijn grootste lectuur-teleurstelling van 2019 vermeld.

Microklimaat auto

Klimaatverandering aan het werk

Een citaatje ter illustratie? Welaan dan. Op bladzijde 22 lezen we dit:

Dankzij fossiele brandstoffen bleven de bomen gespaard die we eeuwenlang kapten om vuur mee te maken, ons te verwarmen en om ons eten op te koken. We hoefden niet langer walvissen en zeehonden te doden om van hun vet olie te produceren waarmee we onze lampen brandende konden houden. Ook de slaven konden worden bevrijd; ze werden onrendabele, onpraktische arbeidskrachten toen concurrerende machines veel meer werk konden verzetten zonder te klagen. Kinderen hoefden niet langer op het land te werken, vrouwen kregen het in het huishouden ook steeds minder zwaar.

Bij een eerste lezing lijkt zo’n bewering een verfrissende kijk op de zaak. Fossiele brandstoffen hebben ons veel goeds gebracht! Wie twee keer nadenkt beseft echter dat deze bewering alleen maar stand houdt vanuit een exclusief westers perspectief. Slaven bestaan natuurlijk wél nog. Sterker nog: er zijn er vandaag meer dan ooit eerder in de wereldgeschiedenis. In 2018 schatte men hun aantal op 40 miljoen slaven. Mo Magazine schreef enkele jaren geleden dat zelfs ons land er niet aan ontsnapte. Al dient gezegd: met “slechts” 2000 slaven scoorden we nog redelijk goed. Voor een globaal overzicht is er de Global Slavery Index – een meetinstrument waar de ecomodernisten in al hun selectiviteit nog nooit van hebben gehoord.

In de mate dat arbeiders, vrouwen en kinderen het vandaag wél beter hebben, is het misschien ook een beetje kort door de bocht om te stellen dat we dit helemaal te danken hebben aan onze geliefde fossiele brandstoffen en de bijhorende machines. Ecomodernisten hebben kennelijk nooit gehoord van de arbeiders- of de vrouwenbeweging. Verwondert het nog iemand dat de ecomodernisten en de identitairen elkaar het afgelopen jaar gevonden hebben?

Ten slotte, voor de volledigheid: ook kinderarbeid bestaat nog altijd. Het aantal werkende kinderen wordt op zo’n 152 miljoen geschat. Een deel daarvan delft zeldzame aarden voor de elektrische auto’s die hier gepresenteerd worden als de redders dankzij wie de klimaatmaatregelen “geen pijn” gaan doen.

Om maar te zeggen: als er vandaag iets beweegt, dan is dat dankzij mensen die het doen bewegen – niet door mensen die op hun luie krent afwachten tot de Chinezen dan wel de ingenieurs het voor ons opknappen.

Wat we zelf doen, gebeurt tenminste.

 

Nieuwe publieke ruimte

Geplaatst op

“Straten en pleinen zijn onze publieke ruimte.” Stadsplanners worden niet moe het te herhalen. Helaas kan veel toehoorders niet hetzelfde uithoudingsvermogen worden toegedicht.

“Allemaal goed en wel,” zeggen die dan gepikeerd, “maar wat als het regent?”

De goed geïnformeerde stadsplanner antwoordt dan dat het in ons land maar 8% van de tijd regent. 92% van de tijd is het dus droog.

“Ja,” zegt die kritische toehoorder dan (kennelijk niet minder goed geïnformeerd), “maar wat als het klimaat verandert en het gaat effectief méér  en heviger regenen?”

Te oordelen naar veel ontwerpen staan veel stadsplanners daarop met hun mond vol tanden. Wat niet wil zeggen dat nog niemand er over nagedacht heeft.

Kijken we maar eens naar Schotland, waar de boven aangehaalde 8% eerder betrekking heeft op de tijd dat het niet regent.  Het enige dat er altijd droog blijft is de humor. Hoe lossen ze het daar op?

Ik ontdekte het een tijdje geleden, op een zondagmiddag op wandel in Glasgow. Het regende en het was koud. Alles was dus normaal en bijgevolg had onze als lokale gids fungerende Erasmuszoon er op geanticipeerd: onze wandeling voer langs de Kelvingrove Art Gallery.

Aan de buitenkant is het in al zijn voorname indrukwekkendheid niet bepaald een uitnodigend museumgebouw, maar eenmaal binnen bleek die grootschaligheid een goede reden te hebben.

De Centrale Hal (voor de liefhebbers: in Spaanse barokstijl, met gebruikmaking van een lokale rode zandsteen) bleek er te fungeren als een overdekt marktplein. Hier niet de gewijde stilte van de op zijn tippen lopende kunstkenner, wel het vrolijk rumoer van heel veel gezinnen met kinderen.

Dat de inkom gratis was, hielp natuurlijk, maar ook verder was er alles aan gedaan opdat iedereen zijn heug en meug kon vinden: kinderanimatie, een orgelconcert, een les ‘volksdansen’ – in dat ene uur dat we er waren zagen we het allemaal de revue passeren. Kennelijk is dit museum een perfecte ontmoetingsplek voor de Glasgowers: weer of (vaker) geen weer, er is voor alle leeftijden altijd wat te beleven. Geen wonder dat de Kelvingrove Art Gallery elk jaar meer dan een miljoen bezoekers mag ontvangen.

Het staat als een paal boven water dat dit gebouw maatschappelijk rendeert en mogelijk doet het dat ook economisch, want geloof me: van zoveel convivialiteit wordt een mens vrijgevig.

Als we onze steden klimaatrobuuster willen maken, zullen we wellicht ook in de richting van dit soort ‘nieuwe’ publieke ruimten moeten gaan denken.

Ook in München lijken ze dat al te hebben begrepen. Ook daar was het zondag en aan de frisse, natte kant toen ik in de Neue Pinakotek belandde. En ook daar bleek er geen drempel te zijn voor de goegemeente en fungeerde de centrale hal als een plein waar gezinnen met kinderen elkaar ontmoetten.

Deze slideshow vereist JavaScript.

Het museum was er niet gratis, maar veel scheelde het niet. Op zondag bedraagt de inkomprijs 1 euro per persoon. Voldoende om een en ander niet te vanzelfsprekend te gaan vinden.

Nog dichter bij huis, vond ik een mooie variant in de nieuwe bibliotheek van de gemeente Tilburg. Die is ondergebracht in de voormalige locomotiefhallen vlakbij het (recent vernieuwde) station. Blijkt al uit de openingstijden, 7 dagen op 7 open en elke weekdag open tot 22u, dat de bib meer wil zijn dan een grote boekenverzameling, eenmaal binnen blijft er van het stoffige imago van de bib van weleer niets meer over.

Deze slideshow vereist JavaScript.

Ondergebracht in de voormalige locomotiefhallen vlakbij het (recent vernieuwde) station is er een enorm gevoel van ruimte. Een gezellige koffiebar, een trap die als zittribune kan dienen, planten, lees- en babbelhoekjes, open en gesloten vergaderruimten, labo’s, een scala aan tafels die al dan niet aanmoedigen om de stilte te verbreken – een variatie aan sferen in verschillende gradaties van levendigheid.

Alleen zonde dat het die dag mooi weer was.