RSS feed

Categorie archief: Literatuur

Bomans verbeterd

Geplaatst op

Onderstaande bijdrage verscheen afgelopen dinsdag in De Standaard onder de titel ‘Anders thuiskomen’.

Wie er de middelen voor heeft, kneep er de voorbije weken even tussenuit. Alleen in tijd, door vakantie te nemen. Of in tijd én in ruimte, door ook op reis te gaan. Deze ontsnappingsoperatie leek enkele decennia een vanzelfsprekendheid en zelfs een recht, meer bepaald in de periode tussen de invoering van het betaald verlof voor werknemers (1936), resultante van vele jaren sociale strijd, en de zomers waarin de klimaatcatastrofe zich onontkoombaar begon te manifesteren.

Vandaag beleven we de paradox dat juist ons escapisme ons harder met de neus op de werkelijkheid drukt. Sneeuw en zon zijn geen zekerheden meer tijdens onze winter- en zomervakanties. In het beste geval moeten we ons schikken naar ongeschikt weer, in het slechtste geval verpoppen we in een mum van tijd van reizigers tot klimaatvluchtelingen, op de loop voor overstromingen, bosbranden, hittegolven, stormen en orkanen.

Zo wordt onze dubbele standaard alleen maar zichtbaarder: veel medelijden met gestrande reizigers, veel minder met aangespoelde. Terwijl chartervliegtuigen de ene groep klimaatvluchtelingen comfortabel repatriëren, sturen we anderen letterlijk de woestijn in. Zelfs wie de laatste categorie wegzet als een zootje gelukzoekers, wordt ongemakkelijk van dat contrast en klaagt dat de bijhorende beelden beter niet zouden worden vertoond.

De emoties laaien ook hoog op als anderen ons reisgedrag hardop in vraag stellen. Het gaat dan niet langer alleen over vlieg- of autoschaamte of de decadentie van viersterrenreservaten naast lokale favela’s. Ook het reizen zelf wordt in vraag gesteld. Is die jaarlijkse volksverhuizing nog verantwoord? Zouden we niet beter collectief thuisblijven? Hebben die Rhodos- en jamboreegangers het uiteindelijk niet zelf gezocht?

Om het met de Noorse auteur Johan Harstad te zeggen: we leven inderdaad in het tijdperk van de consequenties. Maar wat mij betreft hoeft dat niet te leiden tot een hardvochtige ‘eigen schuld, dikke bult’-cultuur waarin iedereen maar op de eigen blaren moet zitten. Precies in een tijd waarin onvoorspelbaarheid en kwetsbaarheid pieken, hebben we nood aan meer clementie en empathie. We zijn allemaal zoekende naar hoe we moeten omgaan met de nieuwe realiteit.

Voor sommigen is het copingmechanisme dat van de minimalisering of zelfs van de negatie. Waarheidswalging, misschien is het wel gewoon een ziektebeeld van deze tijd. Hun overlevingsstrategie bestaat erin de wereld te zien als de set van The Truman show. Hen proberen te overtuigen is een achterhoedegevecht dat veel energie kost, zonder garantie op een goede afloop.

Anderen zijn dan weer geobsedeerd door de brandende realiteit. Door wanhoop bevangen probeert deze ‘laatste generatie’ het klimaatveranderende systeem tot stilstand te brengen door zich vast te kleven aan het asfalt. Als 21ste-eeuwse flagellanten proberen ze iedereen tot schuldinzicht te brengen, een actie die, hoewel moreel verantwoord, gedoemd is te mislukken in een consumptiemaatschappij die, even atavistisch, aflaten te koop aanbiedt onder de vorm van elektrische auto’s of compensaties voor je ecologische voetafdruk.

Nog anderen kiezen voor dosering. Zij willen wel hun verantwoordelijkheid opnemen, maar soms wordt het hen te veel. Begrijpelijk. ‘Zoveel werkelijkheid maakt moe’, liet Nobelprijswinnaar Günter Grass ‘de rattin’, het hoofdpersonage in zijn gelijknamige roman over de ecologische neergang, al zeggen.

Voor die situatie bedient de mensheid zich van oudsher van pauzetoetsen. Heetten die ooit ‘carnaval’ of ‘kermis’ of staken ze in de devote jasjes van vele katholieke feestdagen, vandaag wordt die functie vervuld door festivals, weekendtrips en reizen.

Natuurlijk moeten we een lans breken voor meer dichtbijvakanties en festivals met een beheerste omgevingsimpact. Maar laten we vooral niet het kind met het badwater weggooien: reizen, zelfs verre reizen, hebben ook in tijden van klimaatverandering hun merites. Dan heb ik het niet over het nefaste, onnadenkende verplaatsingsgedrag van superrijken die in hun privéjets naar hun handtasboer vliegen. Inzetten op gedragsverandering op dit niveau scheelt meer dan een slok op de borrel en we krijgen er nog een voorbeeldfunctiebonus bovenop. Als we die overconsumptie aanpakken, kunnen we meer mensen de kans gunnen elders de batterijen op te laden. Dat mag dan lijken op het spreiden van kosten en lasten en dus nog altijd een kwalijke zaak voor mens en planeet, het hoeft dat niet te zijn.

Vanzelfsprekend dat we werk moeten maken van andere manieren van reizen: meer met de trein en de fiets, minder met het vliegtuig en de auto, met meer respect voor lokale contexten. Maar dat mag ons niet blind maken voor de ontegensprekelijk positieve neveneffecten. Wij reizen om te leren, luidt het volksgezegde en het geldt zelfs voor wie dat oogmerk helemaal niet heeft. Op reis lopen wij ons constant te verbazen over wat anders is dan bij ons. Over roken op café, of het niet sorteren van afval, het onbeperkte gebruik van plastic zakjes, het ontbreken van vegetarische gerechten op de kaart – allemaal praktijken die bij ons nog maar kort geleden gangbaar waren, maar waarvan we de voorafgaande politieke en maatschappelijke strijd al zijn vergeten.

De zone 30: langzaam maar zeker de standaard in ‘de bewoonde kom’ in Europa

Of over kleine en grote praktijken die bij ons nog volop in de fase van het debat zitten: statiegeld, autovrije dorps- en stadscentra, goedkoop of gratis betrouwbaar openbaar vervoer, uitgestrekte natuurparken met een grote economische return, snelheidsbeperkingen als strategie om de lawaaioverlast te beperken, kleinschalige landbouw, bouwkranen op poten die voetgangers niet de straat op duwen…

Quickwin in Bilbao: autovrije straat, kindvriendelijk, bereikbaar voor de brandweer en voor verhuiswagens, gerealiseerd met 5 minuten politieke moed…

Een chauffeur die zijn stuurhut mag verlaten en een afrijdklep, meer is er niet nodig voor een toegankelijke bus (Lindau, Duitsland)
Geefkasten (Vaubanwijk, Freiburg, Duitsland): maïzena voor de buurt

Vaak verwonderen we ons ook over wat ooit vanzelfsprekend was en zonder voorafgaand debat verdween: onbekenden die elkaar groeten, vertrouwen in mensen (het bordje: ‘neem mee wat je nodig hebt, leg het geld in het bakje’), drinkbaar water uit een dorpsbron, gezonde lucht, het weldoende effect van stilte, het uitspansel vol sterren… Het is een probaat medicijn tegen de mentale versperring van het shifting-baselinesyndroom: opeens weten we weer wat we onderweg in de ratrace verloren.

‘We gaan herbronnen’, zeggen we soms spontaan bij vertrek. ‘Herijken’ zou nog juister zijn. We leren opnieuw wat waardevol is en belangrijk, het verschil tussen ‘gratis’ en ‘onbetaalbaar’, wat overvloed is, wat schaarste en – al was het maar via de overdaad van het hotelbuffet – we herontdekken het concept ‘genoeg’.

Bij nader inzien toch niet zo heel eeuwige sneeuw…

We worden ons bewust van de kwetsbaarheid van dingen: het bergmeertje dat verworden is tot een modderpoel, de krimpende gletsjer die wij in onze jeugd naïefweg als ‘eeuwige sneeuw’ aanwezen, de schaarste van drinkwater. In musea bekijken we wat bewaard dan wel gespaard werd van tomeloze vernieuwings- en vernielingsdrang. Soms dankzij, vaker nog ondanks.

Verwondering in het museum (Göteborg)

Onbewust pikken we nieuwe waarden op, zien we hoe nieuwe ‘normalen’ vorm krijgen: de veralgemening van de zone 30 in centra, alcoholvrij bier, pesticidevrij berm- en plantsoenenbeheer, financiële en andere incentives om niet meer elke dag het bad- en linnengoed te verversen, onthardingsingrepen, de opmars van windmolens en zonnepanelen, laadplaatsen voor elektrische voertuigen, de spectaculaire comeback van de fiets… Al dan niet bewust hanteren we voortdurend een mentale meetlat: wat is beter, wat is slechter? Als het tegenzit moeten we een beroep doen op dokters en ziekenhuizen en weten we onze sociale zekerheid en het niveau van ons gezondheidssysteem weer naar waarde te schatten.

Reizen verplaatsen niet alleen mensen, maar ook normen, ideeën en praktijken. ‘Reizen is thuiskomen’, schreef Godfried Bomans. Dat moest zijn: ‘Reizen is anders thuiskomen.’ Laat nu net dat ‘andere’ de verbeelding zijn die we in dit tijdsgewricht zo broodnodig hebben.

Weg van de comfortzone

Geplaatst op

‘Het kan ze niet schelen,’ schreef Bieke Purnelle niet zonder enige verbittering onlangs in De Standaard. Ze had het over de resultaten van De Grote Peiling waaruit zou moeten blijken dat de ingezetenen van dit land, mochten er vandaag verkiezingen zijn, in belangrijke mate zouden stemmen voor partijen die de klimaatverandering hetzij minimaliseren hetzij ontkennen. Het enige wat velen kan schelen is de eigen portemonnee, concludeerde ze.

Hoewel ik het vaak met haar eens ben, deze keer is dat absoluut niet het geval.

Natuurlijk klopt het dat veel mensen zich momenteel zorgen maken over hun portemonnee. Maar corona en de hoge energiefacturen hebben er bij velen stevig ingehakt. Wie geldzorgen heeft, heeft weinig mentale ‘bandbreedte’ op overschot om zich ook nog eens zorgen te maken over de klimaatverandering, de biodiversiteitsramp of de rechten van de Palestijnen. Het is dan heel menselijk om zich te focussen op de eigen problemen. Sterker nog: het is dan zelfs heel menselijk om die andere problemen even van zich af te schuiven. Wie heeft zich nog nooit ‘bezondigd’ aan de ‘nu even niet’-reactie? Als je zelf al aan het zwalpen bent, moeten ze niet met andermans of nog grotere problemen op de lange termijn aan je hoofd komen zeuren.

Dat is niet alles. Daar bovenop is er ook nog de paradox dat we ons sommige dingen niet aantrekken omdat we ze ons te hard aantrekken. De onlangs overleden Britse auteur Martin Amis legde dat mooi uit in ‘Het tweede vliegtuig’, het boek dat hij schreef over 9/11. Volgens pyschohistorici, schreef hij, bestaan er ‘twee innerlijke mechanismen die ons in staat stellen enige tijd met een onverdraaglijke waarheid te leven: vervlakking (waarbij het ik wordt ontdaan van affect), en verdubbeling (waarbij het ik zich opdeelt in een wetende en een niet-wetende hersenhelft)’ (blz. 139). Het zich niet aantrekken is eerder een mechanisme om te overleven dan een blijk van egoïsme.

Zichtbare droogte in Spanje (maar we zien ze niet)

Jenny Offill wijst in haar prachtige roman ‘Weersverwachting’ – een mozaïekachtige schets van het leven tegen de achtergrond van een zich voltrekkende klimaatramp – dat na elke ramp ‘een periode (volgt) waarin de meeste mensen maar wat rondlopen en proberen te achterhalen of het echt een ramp is. Rampenpsychologen gebruiken de term ronddarren om het standaardgedrag van mensen te beschrijven wanneer ze zich in een beangstigende nieuwe situatie bevinden.’ (blz. 136)

Daar zijn we nu volop mee bezig. We darren rond, ons afvragend of wat we zien echt is en is wat we denken dat het is, inwendig prevelend dat dit toch niet waar kan zijn…

Hoe veel begrip ik ook heb voor de schijnbaar apathische houding van velen, zo weinig begrip heb ik voor de politici en de partijen die, al dan niet pauzeknopgewijs, willen meesurfen op de natuurlijke wegkijkreactie. Nee, voor politici mogen we de lat echt wel iets hoger leggen.

Dat gezegd zijnde is de nieuwe condition humaine mijns inziens een van de grootste uitdagingen van deze tijd: hoe blijf je overeind in de existentiële crisis waarin we ons als mensheid bevinden?

Het antwoord op die vraag ken ik ook niet. Ik ben een zoekende onder de zoekenden die ook zijn dagen ‘van nu even niet’ heeft. Het is misschien raar om te zeggen, maar ik dénk dat de lezing die ik op 12 oktober in het CC ’t Schaliken (in mijn hometown Herentals) zal houden in essentie daarover zal gaan.

Nu we onze comfortzone noodgedwongen verlaten, is de beste manier om daar achter te komen wellicht het verlaten van mijn eigen comfortzone. Vandaar dat de lezing een ‘lees-zing’ wordt, met de gewaardeerde inbreng van muzikaal talent Hans Rombouts. Tickets bestel je hier.

Verder lezen?

AMIS MARTIN, Het tweede vliegtuig, Veertien reacties op 11 september, Uitgeverij Contact, Amsterdam/Antwerpen, 2008, 192 blz.

OFFILL JENNY,Weersverwachting, De Geus, Amsterdam, 2020, 239 blz.

PEETERS KRIS, Weg van het systeem, Wakker in een ander tijdperk, Uitgeverij Vrijdag, Antwerpen, 2022, 328 blz.

Mobiliteit na de dood

Geplaatst op

Pasen, feest van de verrijzenis! Het moment om ons even over de mobiliteit van onze doden te buigen. Daarvoor trokken wij enkele weken geleden naar een kerkhof in Parijs.

Wie ‘Parijs’ en ‘kerkhof’ in één zin zegt en geen Parijzenaar is, heeft het doorgaans over het Cimetière du Père-Lachaise. Met naar verluidt drie miljoen bezoekers per jaar het drukst bezochte kerkhof ter wereld. Voor de eeuwige rust moet je er niet zijn.

Nee, dan liever het Cimetière du Montparnasse, waar het vredig liggen is en de buren van even goede komaf zijn.

De grote zerk achteraan is geen zerk, maar wordt minstens even dikwijls beweend. Het is de Tour Parnasse die een nominatie voor ‘lelijkste gebouw van de wereld’ op zijn palmares mag schrijven. Het zou de bedoeling zijn hem tegen de Olympische Spelen helemaal te vergroenen, maar dan gaat er toch flink doorgewerkt moeten worden…

Noodgedwongen maakten wij een keuze wie we met een bezoekje zouden vereren.

Aan André Citroën bijvoorbeeld. Blijkt dat die gestorven is nog voor de meest legendarische modellen van zijn merk het levenslicht zagen: de 2 PK, de traction avant en de DS.

Het logo van het merk schemert subtiel door in het familiegraf…

Wie stond er nog op ons lijstje? Julio Cortàzar natuurlijk, de Argentijns-Franse (maar in Elsene geboren) auteur van het voor mobiliteitsgefascineerden niet te versmaden boek ‘De autonauten van de kosmosnelweg’.

Daarin doet Cortàzar het relaas van zijn reis van Parijs naar Marseille over de Autoroute du soleil. Hij deed er meer dan dertig dagen over, want hield halt op elke parking en overnachtte op elke tweede parking, waardoor zijn VW-busje een traag ruimteschip werd in een heelal van snelheid. Op die tocht werd hij vergezeld door zijn vrouw (en illustratice van het boek) Carol Dunlop (what’s in a name?), wier vroegtijdige dood in het reisverslag al voorvoelbaar is. Ze ligt nu bij haar Julio, maar moet hem delen met zijn eerste vrouw. Zou het gezellig zijn, of net niet?

Sartre kon bij leven dan misschien slecht kiezen, maar beperkte zich na de dood dan toch tot zijn Simone. Of was zij het die het op eigen houtje besliste?

We gingen hen groeten en – verdomd als het niet waar is – we hoorden hen discussiëren over de zin van het niet-zijn.

Verder ging het, naar Serge Gainsbourg, wiens graf als metafoor kan dienen voor het leven dat hij leidde: het is een zootje.

Bezoekers eren hem door er peuken van Gitanes-sigaretten achter te laten én metrokaartjes. Waarom sigaretten laat zich makkelijk raden – Gainsbourg was een verstokt roker – , maar waarom metrotickets? Was hij dan ook verslaafd aan de metro?

Wat opzoekingswerk op het internet levert verschillende verklaringen op.

De eerste: het gebruik begon bij het graf van Sartre, die ooit een filosofische bespiegeling over het cogito op een metrokaartje zou hebben gekrabbeld.

De tweede: het begon inderdaad bij Sartre, maar als referentie naar diens existentialistische beschrijving van het leven als een ‘treinrit zonder kaartje’ en het gevoel er niet helemaal bij te horen.

Het gebruik zou nadien dan zijn ‘overgewaaid’ naar andere graven. Ok, maar waarom lagen er dan geen metrokaartjes bij Sartre?

De derde verklaring blijft bij Gainsbourg, die een liedje schreef over de kaartjesknipper van het metrostation ‘des Lilas’.

Lijkt aannemelijker, al denk ik dat ik nog een betere uitleg heb: als er een leven na de dood bestaat, wat is er dan logischer dan dat de overledenen de ondergrondse nemen en dat ze zich daarbij bedienen van metrokaartjes die een tweede leven krijgen? Want wie heeft ooit beweerd dat de verrijzenis alleen voorbehouden is aan mensen?

Venetië, de natte droom van autotechneuten

Geplaatst op

Venetië is een getijdenstad. Door het water natuurlijk: eb en (spring)vloed bepalen er het ritme van het leven. En voortaan misschien af en toe ook de droogte, zo bleek recent.

Hoe je daar mee omgaat laat ik graag over aan de specialisten ter zake.

Maar behalve het water, zorgen ook de toeristen voor een vorm van getijden: ’s morgens stromen ze de stad in vanuit het spoorwegstation Santa Lucia en vanuit de autoparking op Tronchetto. ’s Avonds maken de meesten de omgekeerde beweging.

Leonard Ilja Pfeijffer vestigt er in zijn meesterwerk ‘Grand Hotel Europa’ terecht de aandacht op hoe fundamenteel anders wij toerisme en migratie beoordelen, terwijl ze in wezen hetzelfde zijn: “Toerisme vormt een ongemakkelijk contrast met de andere vorm van migratie die het gevolg is van de globalisering en die we zonder reserve als problematisch beschouwen. Terwijl we onze grenzen zo gastvrij mogelijk openen voor buitenlanders die komen om hun geld uit te geven, willen we ze sluiten voor buitenlanders die komen om geld te verdienen.” (blz. 115)

Toch blijkt ook de gastvrijheid voor toeristen zijn grenzen te hebben, zo merkten we hier en daar. Tot onze verbazing, want we hadden er weliswaar over gelezen, maar het fenomeen toch ook vakkundig verdrongen. Niemand wil zichzelf zien als de ongewenste gast.

Waar dan de kritische grens ligt? Voor toeristen in ieder geval een pak hoger dan voor migranten. Venetië telt vandaag geen 50.000 inwoners meer, maar krijgt elke dag wel 100.000 bezoekers over de vloer.

Die moet je elke dag verdienen. En verwerkt krijgen: die gelukzoekers-met-geld moeten er allemaal in geraken, er uit geraken en in de tussentijd onderhouden worden met spijs en drank. Dat levert makkelijk een logistieke nachtmerrie op, maar in het autoloze Venetië verloopt het verbazend vlot.

Daar wou het in mij huizende mobiliteitswezen natuurlijk het fijne van weten.

Dus ging het met de Vaporetto naar Tronchetto, waar de automobilisten massaal stranden en tegenwoordig met een heuse people mover naar Piazzale Roma aan de overkant worden versast. Wie zei daar ook alweer dat de moderne tijd in Venetië een anachronisme is? Ja, tuurlijk, dat was ook Leonard Ilja Pfeiffer. Al voegde hij er aan toe dat “deze stad op geen enkele manier is toegerust voor productiviteit, haast of nut.” (blz. 23)

Heeft de Nederlandse schrijver hier dan toch geen puntje over het hoofd gezien?

Wat die Italianen in ieder geval verstaan als geen ander is de taal van de esthetiek. De people mover is aanwezig en afwezig tegelijk. Naadloos gaat hij over in de omgeving en toch is hij zo zicht- en vindbaar als nodig is. De monorail rijdt automatisch en zonder chauffeur.

Wat? Een stad zonder files en met elektrische autonome voertuigen? Heerlijke paradox: het autoloze Venetië is niets minder dan de natte droom van de autotechneuten. Alleen jammer dat ze het zelf niet beseffen.

Robuuste low tech, betrouwbaarder dan gelijk welke batterij- en wifi-afhankelijke Google Maps. Wel niet vergeten te schilderen, eens om de dertig jaar.

Venetië kent zijn pappenheimers. Ze weet: op de heenweg willen die toeristen naar San Marco en de Rialtobrug. Op de terugweg willen ze naar de Piazzale Roma (automobilisten) of de Ferrovia (treinreizigers). Dus hangt de hele oude stad vol bordjes die de weg naar daar wijzen. Om te verdwalen moet je moeite doen en komt dat dus even goed uit: het is iets wat de meeste toeristen inderdaad niet willen doen.

Kan het nog eenvoudiger? Jawel, dat kan.

Mensen zijn kuddedieren. Ze laten zich leiden door elkaar én door de signalen die ze, vaak onbewust, capteren. Wie naar San Marco dan wel de uitgang wil, hoeft dus maar de stroom te volgen. En die stroom zelf volgt, nu ja, de stroom: de Venetianen beheersen de kunst van de way finding tot in de finesses en geven met wat simpele lichtjes de te volgen route aan.

Nudging om ‘u’ tegen te zeggen: geen kat is zich van die draad van Ariadne bewust, maar iedereen volgt hem.

“Ontwikkeling”

Geplaatst op

In ‘De wereld die we delen’, het even interessante als mooie boekje geschreven in opdracht van de Confituur Boekhandels (uitgeverij EPO, 2022), noemt auteur Tine Hens het ‘een prikkelende hypothese’: ‘(…) als we gezond worden van natuur om ons heen, is dan ook het omgekeerde waar?’

Zo ja, dan is mijn eigen wijk de afgelopen weken weer een beetje ongezonder geworden. Een projectontwikkelaar begon er met de aanleg van een nieuwe verkaveling.

Hier stonden tot voor kort de wellicht oudste bomen van mijn gemeente.
Wat wij ‘ontwikkeling’ noemen is vaak eerder het tegendeel. Zo zien de ruïnes van de natuur er uit.
De bijhorende ‘landschapspijn‘ kon ik helaas niet op de gevoelige plaat vastleggen.

Dat er nog een beroepsprocedure loopt (en dat hij dus mogelijkerwijze, maar dus ook onmogelijkerwijze, een en ander in zijn ‘oorspronkelijke toestand’ zal moeten herstellen), daar trok hij zich niets van aan. Dat deed hij ook niet met de afgeleverde vergunning, want hij ging over tot het kappen van een aantal bomen die moesten worden bewaard. Tabula rasa is de methode van wie alleen kan denken in termen van zwart-wit. Of in euro’s.

Al is het hem niet over de pecunia te doen. Ik hoorde het hem zeggen toen ik hem toevallig kruiste in een lokaal dranklokaal. Daarvoor had hij een overtuigend argument: ‘Ik bén al rijk.’

Nee, het was hem te doen om het algemeen belang: mensen een betaalbare woning garanderen.

Dat kan blijkbaar alleen maar ten koste van de natuur. Het is of natuur en open ruimte of dakloosheid. Zoals ook in dat andere dossier: het is of kiezen voor het klimaat en dus een beperking van de stikstofdeposities of honger lijden. Zwart of wit. Alles of niets.

Hier werd het dus niets voor de maatschappij en alles voor de projectontwikkelaar.

Dat er intussen nogal wat panden leeg staan.

Dat er her en der nog aardig gemorst wordt met te grote percelen en dito bouwsels.

Dat wat er bijgebouwd wordt vaker bedoeld is voor beleggers dan voor bewoners.

Dat het tomeloze bouwen van de laatste jaren er niet toe heeft geleid dat meer mensen zich een eigen woning kunnen veroorloven.

Dàt is de man allemaal ontgaan.

‘Ik ben de grootste groene die er rondloopt,’ verzekerde hij ons en deed er meteen een mokerslag bovenop: ‘Wie van jullie rijdt er met een elektrische auto?’ En toen er een verbouwereerde stilte viel: ‘Ha, zie je wel!’

Waarop twee leden van mijn gezelschap droogjes opmerkten: ‘Wij hebben helemaal géén auto.’

De projectontwikkelaar wendde zich af en schoof geruisloos aan bij een ander clubje, enkele tafels verderop.

Of hij daar nieuwe projecten ontwikkelde dan wel nieuwe argumenten is niet geweten.

De echte Kris Peeters

Geplaatst op

Ooit moest ik het alleen in Nederland uitleggen. Almaar vaker ook hier te lande: waarom ik mezelf ooit met het predikaat ‘de andere’ heb getooid. Hier en daar viel al eens de suggestie om het te laten vallen.

Toch was het deze week weer van dat. Naar aanleiding van enkele aanbevelingen die ik in de media deed over de verkeersonveiligheidsproblematiek en hoe die te remediëren, ontstonden er hier en daar op sociale media discussies. Soms met inhoudelijke argumenten, soms met argumenten ad hominem. Daarin geregeld toch ook weer de ‘wegzetter’ dat ondergetekende onmogelijk iets van verkeer kan weten aangezien hij zich voortdurend door een chauffeur laat rondrijden. Voor wie het allemaal ver weg zit: deze Kris Peeters wordt nog altijd verward met onze gelijknamige vroegere Minister-President.

Hoedt u voor namaak

Eerlijk gezegd heb ik daar stilaan genoeg van. Daarom wil ik graag Eduardo Mendoza ter hulp roepen, die in zijn boek ‘Het geheim van de behekste crypte’ (uitgeverij Arena, 1991) een hout snijdende redenering wijdt aan het probleem van de homonymie: “Ik heb me altijd afgevraagd waarom de regering het goedvindt dat meer mensen dezelfde achternaam hebben. Zo verliest een naam zijn nut en wordt er verwarring onder de burgers gezaaid. Wat zou er van de doelmatigheid van de post overblijven als twintig verschillende plaatsen Segovia heetten, om maar iets te noemen? Hoe zouden boetes moeten worden geïnd als een heleboel auto’s hetzelfde kenteken hadden? Hoe zouden we nog gastronomisch kunnen genieten als alle gerechten op het menu bouillon werden genoemd?”

Geef toe: de Spanjaard heeft gelijk.

Begrijp me niet verkeerd: ik wil niet het onderste uit de kan. Ik wil me redelijk opstellen. Ik kan er mee leven dat veel mensen Peeters heten. Ik gun hen het voorrecht. Maar ‘Kris Peeters’ is van het goede te veel. Daarom mijn vriendelijke verzoek aan mijn dik zeventig naamgenoten in Vlaanderen: zoek u een andere naam.

Doe het niet voor mij. Doe het voor de duidelijkheid. Daar is in deze verwarrende tijden veel te weinig van.

Overal carnaval, behalve in Venetië

Geplaatst op

Een carnavalvierder is er aan mij niet verloren gegaan. Als het er op aankomt hou ik veel meer van de ont-maskering dan van de maskerade. Maar voor Venetië maak ik een uitzondering: het carnaval van Venetië is een stijlvol gebeuren en dus wou ik er toch één keer in mijn leven getuige van zijn.

Ik werd niet teleurgesteld. Mijn gade en ik mochten ons verlustigen in de aanblik van de prachtigste maskers, terwijl de in andere carnavalsoorden gebruikelijke zwijnerij ons bespaard bleef zonder dat we daar moeite voor moesten doen. Leve het Carnaval van Venetië!

Of toch niet?

In Leen Huets bloemlezing ‘Venetië, een literaire reis’ (Davidsfonds, 2005) van teksten over de dogestad lees ik dat de Venetiaanse schrijver Tiziano Scarpa van oordeel is dat het échte carnaval zich overal afspeelt, behalve in Venetië:

‘Verlaat je huis in je stad op gelijk welke dag. Dààr is het feest! De stoeten gaan de hele dag door de straten: let op die kostuums gemaakt van metaalplaten, van koplampen, van rubberbanden, de carrosserieën die het hele lichaam camoufleren, niet alleen het gezicht, ze verhullen de hele verschijning, ze vervangen het voorkomen. De geest van carnaval is zo in de stadsbevolking geworteld dat iedereen zijn eigen wagen-kostuum heeft voor het defilé, zijn eigen carnavalsmuziek hoort via de autostereo; iedereen neemt deel aan de feestvreugde door te claxonneren en voetzoekers af te vuren via de knalpot. Men laat zich gaan, de taal wordt die van dronken disgenoten, men beledigt zijn buren in de stoet, doden en moeders worden vervloekt, men scheldt eendrachtig op de ceremoniemeesters met hun witte handschoenen en fluitjes: verboden worden overtreden, de transgressie heerst, de wereld staat op zijn kop. In Venetië stelt het carnaval weinig voor, het duurt hoop en al een paar weken: de rest van de wereld verkleedt zich van 1 januari tot 31 december.’ (blz. 125)

Onze terugreis met de trein leidde ons langs Parijs, waar we de Venetiaan onwillekeurig gelijk moesten geven. Zelfs na een luttele vier dagen te hebben rondgedwaald in een autovrije stad, was het aanpassen geblazen. Meermaals moest ik mijn eega redden doordat ze geen acht sloeg op die rare dingen die om de zoveel tijd van kleur veranderen – een mens geraakt verdomd snel gewend aan absolute bewegingsvrijheid.

Toch waren we blij dat we op de Champs Elysées nog net een glimp konden opvangen van de avondstoet.

Gestript paleis

Geplaatst op

We blijven nog even in Brussel. Hoe ouder ik word hoe meer ik ervan hou.

De foto hierboven is niet perfect. Het Justitiepaleis staat er net niet helemaal op. Maar beschouw het als een (uiteraard door de fotograaf bedoelde) metafoor voor de imperfectie van dat iconische gebouw en het instituut waarvoor het symbool staat. (Nou, dit wordt wel erg meta en dit commentaar maakt het natuurlijk alleen maar erger.)

Voor mij is het Justitiepaleis onverbrekelijk verbonden met een herinnering van toen ik 21 was en af en toe vanuit Leuven naar de hoofdstad liftte. Bijvoorbeeld voor een bezoek aan de ambassade van Joegoslavië. Ik schreef een thesis over zelfbeheer en dat maakte dat ik me een tijdlang verdiepte in het Titoïsme. Mooie theorie, iets mindere praktijk. (Ik genas er helemaal van toen ik in een Kosovaars restaurant aan de tafel van een per Mercedesvloot aangevoerde roedel communistische bonzen verzeilde. Mijn pogingen om een gesprek op te zetten over de dissidente stemmen in het land werden letterlijk gesmoord met een stuk watermeloen.)

Maar het Justitiepaleis dus. Op een blauwe maandag wandelde ik er binnen en ging er een willekeurige rechtszaak volgen. Had ik even geluk: bleek dat het dispuut ging tussen Edgar P. Jacobs, vader van mijn favoriete stripfiguren Blake & Mortimer, en zijn uitgeverij. De man die op de achterflap van elk album stoer stond afgebeeld met een pijp in de mond, bleek in werkelijkheid een onooglijk mannetje. Het zat ineengedoken naast zijn advocaat, het tegendeel van zijn helden. Eerlijkheidshalve moet ik daarbij vermelden dat Jacobs op dat moment al ziek was. Twee jaar later zou hij overlijden, bijna drieëntachtig jaar oud.

Het heeft niets afgedaan aan mijn bewondering voor zijn talent om, lang voor die term was uitgevonden, retrofuturistische verhalen te bedenken en te tekenen. Sommige ervan bleken dan ook nog eens haast profetisch. (Ook hier ligt een delirium op de loer: profetisch retrofuturisme is als een schuiftrompet in de tijd. Mijn excuses.) ‘SOS Meteoren’, een verhaal waarin de onverbeterlijke slechterik Olrik (overigens gemodelleerd naar de auteur, leer ik van Wikipedia) letterlijk het weer in handen neemt, krijgt tegen de achtergrond van de hedendaagse klimaatverandering een heel nieuwe betekenislaag.

Veel strips lees ik niet (dit jaar las ik nog de Grand Prix-strips van Marvano, over het de nauwe banden tussen autoraces en het nazisme – een aanrader), maar elk jaar passeert toch wel een Blake & Mortimer de revue. Hoewel de geestelijke vader al lang gestorven is, verschijnen er nog regelmatig nieuwe albums. De kwaliteit daarvan is wisselend, al werd ik dit jaar aangenaam verrast door (de uit 2021 daterende) ‘De laatste zwaardvis’ van het trio Van Hamme, Berserik en Van Dongen: blijkt dat het retrofuturisme zelfs een vleugje humor en een ‘woke’ knipoog verdraagt. De van Brits kolonialisme doortrokken albums – begrijpelijk in de tijd waarin ze tot stand kwamen – waren tot nu toe immers niet de meest ‘politiek correcte’ lectuur. Benieuwd of die lijn wordt doorgetrokken in het recent verschenen ‘Acht uren in Berlijn’.

Dat album lees ik in 2023. Zeg nu nog dat ik geen goede voornemens maak.

Leunstoeltoerisme

Geplaatst op

‘Leunstoeltoerisme’. De Standaard der Letteren muntte het woord enkele jaren geleden in een recensie. Ik ben vergeten over welk boek het ging en weet ook niet meer waarover het boek zelf ging. Maar het woord is me bijgebleven.

Leunstoeltoerisme.

Prachtig toch? Wellicht is ‘leunstoeltoerisme’ de duurzaamste vorm van toerisme en van reizen tout court – tenminste als u de verwarming niet te hoog draait.

Maar wat kan er heerlijker zijn dan onder een dekentje een goed boek te lezen en met de schrijver mee te reizen? Met Leonard Ilja Pfeijffer naar Genua bijvoorbeeld. 

Kijk met Google Maps even mee de steegjes in en merk op dat de Googlewagen er gechaperonneerd wordt door twee carabinieri. Heb ik nog nooit ergens anders gezien. Hoe dan ook: het is de perfecte binnenkomer om je op sleeptouw te laten nemen door deze fascinerende stad.

Begin met ‘La Superba’, waarin de stad wordt beschreven als een vrouw. Als je gebeten bent, kan je doorgaan met ‘Brieven uit Genua’. Eenmaal zover kan het niet anders dan dat je hunkert naar ‘Grand Hotel Europa’ en tegen dan zitten we al een flink eind in de winter.

Wie wat voorzichtiger wil beginnen en eens met een teen in het literaire water wil voelen of het niet te koud is, raad ik het korte en lichtvoetige ‘Filosofie van de heuvel aan’, het relaas van een impulsieve en geïmproviseerde fietstocht van Leiden naar Rome, samen met zijn toenmalige vriendin (of net niet). Gaandeweg ontdekken ze dat ‘het onderweg zijn’ belangrijker is dan de bestemming.   

In Rome blijven ze dan ook maar heel eventjes. Vrijwel meteen vatten ze de terugtocht richting Nederland aan, al zal Pfeijffer daar nooit aankomen: hij blijft hangen in, jawel, Genua.

Genua, waar het gewone exotisch wordt.
Deze schrijver kon niet aan de verleiding weerstaan om op de Piazza delle Erbe, eertijds het favoriete terras van Pfeijffer, neer te strijken en er diens favoriete cocktail te bestellen. Enige valse noot: mijn notitieboekje was deze keer geen Moleskine, maar een Spaans kleinood – al maakt de wijze boodschap veel goed natuurlijk.

Als smaakmaker een citaatje uit laatstgenoemd boek:

“De enige keer dat hij (de mens van vandaag;kp) ervaart hoe lang tien kilometer is, is als er tien kilometer file staat. Voor hem bestaat er geen weg meer, alleen maar bestemmingen. En omdat elke bestemming even bereikbaar is, zijn alle bestemmingen inwisselbaar. Hij hoeft de berg Fuji niet meer te beklimmen, want hij kan zich met een vliegtuig, hogesnelheidstrein en kabelbaan laten teleporteren naar de top.” (blz. 44)

Of gewoon een boek lezen natuurlijk. Leunstoeltoerisme is duurzaam toerisme – al is het risico reëel dat je na lectuur uiteindelijk toch echt wel eens die stad wil gaan bezoeken.

Dat nemen we er dan maar bij.

Dansen op een slapper wordende koord

Geplaatst op

In De Standaard van 10 augustus verscheen onderstaande opiniebijdrage van mijn hand onder de ietwat provocerende titel ‘Ecoschaamte voor Rammstein? Nu even niet’. Ik hoop dat het stuk de nuance tussen ‘periodiek teveel’ en ‘systematisch’, heel vaak: ‘systemisch teveel’, voldoende verduidelijkt.

Tot mijn oprechte verwondering waren de meeste reacties instemmend en positief – al was er wat collateral damage van klimaatsceptici (ja, ze bestaan nog altijd) die elk artikel aangrijpen om Het Grote Complot in de verf te zetten en een handvol je m’n fou-tisten die er verkeerdelijk een legitimatie voor hun houding in lazen. De afwijzende ‘ecofundamentalistische’ reacties die ik eigenlijk vooral had verwacht, bleven ver in de minderheid.

Een ervan wil ik u niet onthouden: ‘Het is voor mij duidelijk dat deze socioloog en antropoloog een reeks schaamlapjes zoekt voor zijn toch opspelende omvangrijke ecoschaamte. Natuurlijk weet hij als socioloog en antropoloog dat zelfs de grootste schaamlap de schaamte niet doet verdwijnen. Ook na het schrijven van deze tekst en het hem aangeboden forum, zal de ecoschaamte, die hij, meer dan terecht, voelde, in hem blijven woekeren.’

Ik denk dat het een thema is waarop we later nog wel eens zullen moeten terugkomen.

Liebe ist für alle da.’

Eerlijk? Ik worstel ermee. Ik verdenk mezelf van cognitieve dissonantie als ik uitleg dat ik, alle klimaatverandering ten spijt, naar Rammstein ben geweest en, meer nog, er onbeschroomd van heb genoten. Praat ik recht wat krom is? Ben ik gewoon handig geworden in het verzinnen van excuses? Bijvoorbeeld: als je de uitstoot van zo’n megaspektakel deelt door 100.000 toeschouwers, dan valt die best mee, toch? Of zijn die 100.000 juist het probleem, want evenzoveel verplaatsingen die lang niet allemaal met het openbaar vervoer of de fiets gebeurden?

Ik moet me niet heiliger voordoen dan de Paus. Ik ben deze zomer ook nog eens op vakantie geweest. Naar Spanje. Met de auto. Hoe verantwoord is dat, in een zomer die de rampzalige vorige nu al in de schaduw zet? Er zijn niet alleen meer de onmiddellijke effecten, maar ook de tweedeorde-effecten. Te weinig neerslag leidt tot meer hitte. Meer hitte leidt tot meer waterverbruik. Meer waterverbruik leidt tot een groter watertekort. Kerncentrales worden stilgelegd bij gebrek aan koelwater. Binnenscheepvaart wordt onmogelijk door te lage waterstanden. Noodgedwongen wordt teruggegrepen naar steenkool en meer wegvervoer, waardoor het broeikaseffect nog meer wordt gestimuleerd. Enzovoort. De keten van gebeurtenissen is nu echt wel in gang gezet.

Toen ik de eerste ochtend wakker werd in mijn hotel, was de parking herschapen in een opvangkamp voor mensen wier camping werd ontruimd voor een bosbrand. Er is geen ontkomen meer aan. De toerist van vandaag is zoals de hoofdpersoon in het bekende gedicht ‘De tuinman en de dood’ van Pieter Nicolaas van Eyck. De man gaat op reis om te ontsnappen aan de actualiteit en aan de realiteit, maar wordt er meedogenloos door ingehaald.

Wei- en wij-gevoel

De klimaatverandering is verpopt van mogelijkheid naar feit. Low Impact Man Steven Vromman stond jarenlang op de barricaden om de opwarming af te wenden, maar verlegt nu zijn aandacht naar overlevingsstrategieën. Voor zijn nieuwe boek twijfelt hij tussen titels als ‘Eerste hulp bij klimaatverandering’ en ‘Genoeg gelachen’.

Tegen die achtergrond ging ik dus op reis en naar een show van een band die, in tegenstelling tot Coldplay, niet eens dééd alsof hij rekening hield met het klimaat. Heb ik dan te veel gelachen?

Het herinnert aan het apocriefe verhaal over Winston Churchill. Toen die tijdens de Tweede Wereldoorlog geconfronteerd werd met het voorstel om te besparen op cultuur, zou hij geantwoord hebben: ‘No way, what else are we fighting for?’ Wat mij betreft is het ook in de nieuwe ecologische context de nagel op de kop: overleven heeft slechts zin als we ook nog kunnen leven.

Was ik er dan van doodgegaan als ik niet naar Rammstein was gegaan? Natuurlijk niet. Maar tegelijk voelde ik de adrenaline door mijn aderen stromen toen het weigevoel een wij-gevoel werd en de massa zich even wentelde in luidkeelse samenhorigheid. Zou het kunnen dat ik niet de enige was die hier brandstof (sic) heeft getankt om er weer voor even tegen te kunnen?

We zijn murw van de nieuwsbulletins die ons dag na dag, uur na uur, treffen als mokerslagen: versneld smeltende gletsjers, afstervende koraalriffen, mislukte oogsten, oncontroleerbare branden, uitdrogende rivieren en daarbovenop rondwarende virussen, de ellende van Oekraïne en de dreiging van een nieuwe wereldoorlog. Als almaar meer mensen zich daarvoor afsluiten, is dat niet een teken van ontkenning maar van erkenning van de realiteit. Het is een manier om overeind te blijven. Ecomoeheid, klimaatmoeheid, nieuwsmoeheid … we moeten erover waken dat we niet collectief doorschieten naar levensmoeheid.

Georganiseerd escapisme

Een context van elkaar opvolgende desastreuze gebeurtenissen is de nieuwe condition humaine waarin we ons een (levens)houding zullen moeten aanmeten die het ons mogelijk maakt om gelukkig te zijn. Niet ondanks, maar omdat. Geluksgevoel hoeft geen schuldgevoel te genereren. Integendeel: het levert juist het motief om ervoor te blijven gaan. Daarvoor doen we het, voor minder niet. Schrap alle Rammsteins uit ons leven en het ziet eruit als een van hun apocalyptische ensceneringen.

Dat besef brengt ons bij het inzicht dat het sporadische teveel ook deel uitmaakt van het Genoeg waarmee we, na een korte periode te hebben vertoefd in de illusie van de oneindige groei en overvloed, zullen moeten leren leven. Opnieuw, want onze voorouders pasten het principe al toe. Elke cultuur kent zijn ventielen waarbij de grenzen eventjes ophouden te bestaan en de regels wat losser mogen: religieuze en andere feestdagen, carnaval, ‘the burning man’, vakantie en … festivals. Een voor een zijn het intervallen van georganiseerd tijdelijk escapisme en zorgen ze voor voldoende ‘teveel’.

We hebben er allemaal nood aan. Arbeiders. Bedienden. Zelfstandigen. Soldaten aan het front. Verplegend personeel. Mensen met een te grote ecologische voetafdruk. Mensen die stempelen of leven van een uitkering. Wat die twee laatste betreft: is het niet merkwaardig dat het recht van de eerste categorie slechts door een minderheid in vraag wordt gesteld en van de tweede nu zelfs door sociaaldemocraten?

Het teveel wordt maar decadentie in zijn volgehouden, vanzelfsprekende vorm. In zijn hoedanigheid van uitzondering is ze juist een verschijningsvorm van het noodzakelijke: de maatschappelijke en mentale buffer die we niet kunnen missen. ‘Het socialisme zal gezellig zijn of niet zijn,’ wist Steve Stevaert al. Met het ecologisme is dat niet anders. Het is dansen op een slapper wordende koord. Want wie ophoudt met dansen, valt onherroepelijk in de diepte.