Pasen, feest van de verrijzenis! Het moment om ons even over de mobiliteit van onze doden te buigen. Daarvoor trokken wij enkele weken geleden naar een kerkhof in Parijs.
Wie ‘Parijs’ en ‘kerkhof’ in één zin zegt en geen Parijzenaar is, heeft het doorgaans over het Cimetière du Père-Lachaise. Met naar verluidt drie miljoen bezoekers per jaar het drukst bezochte kerkhof ter wereld. Voor de eeuwige rust moet je er niet zijn.
Nee, dan liever het Cimetière du Montparnasse, waar het vredig liggen is en de buren van even goede komaf zijn.

Noodgedwongen maakten wij een keuze wie we met een bezoekje zouden vereren.
Aan André Citroën bijvoorbeeld. Blijkt dat die gestorven is nog voor de meest legendarische modellen van zijn merk het levenslicht zagen: de 2 PK, de traction avant en de DS.
Wie stond er nog op ons lijstje? Julio Cortàzar natuurlijk, de Argentijns-Franse (maar in Elsene geboren) auteur van het voor mobiliteitsgefascineerden niet te versmaden boek ‘De autonauten van de kosmosnelweg’.
Daarin doet Cortàzar het relaas van zijn reis van Parijs naar Marseille over de Autoroute du soleil. Hij deed er meer dan dertig dagen over, want hield halt op elke parking en overnachtte op elke tweede parking, waardoor zijn VW-busje een traag ruimteschip werd in een heelal van snelheid. Op die tocht werd hij vergezeld door zijn vrouw (en illustratice van het boek) Carol Dunlop (what’s in a name?), wier vroegtijdige dood in het reisverslag al voorvoelbaar is. Ze ligt nu bij haar Julio, maar moet hem delen met zijn eerste vrouw. Zou het gezellig zijn, of net niet?

Sartre kon bij leven dan misschien slecht kiezen, maar beperkte zich na de dood dan toch tot zijn Simone. Of was zij het die het op eigen houtje besliste?
We gingen hen groeten en – verdomd als het niet waar is – we hoorden hen discussiëren over de zin van het niet-zijn.

Verder ging het, naar Serge Gainsbourg, wiens graf als metafoor kan dienen voor het leven dat hij leidde: het is een zootje.
Bezoekers eren hem door er peuken van Gitanes-sigaretten achter te laten én metrokaartjes. Waarom sigaretten laat zich makkelijk raden – Gainsbourg was een verstokt roker – , maar waarom metrotickets? Was hij dan ook verslaafd aan de metro?

Wat opzoekingswerk op het internet levert verschillende verklaringen op.
De eerste: het gebruik begon bij het graf van Sartre, die ooit een filosofische bespiegeling over het cogito op een metrokaartje zou hebben gekrabbeld.
De tweede: het begon inderdaad bij Sartre, maar als referentie naar diens existentialistische beschrijving van het leven als een ‘treinrit zonder kaartje’ en het gevoel er niet helemaal bij te horen.
Het gebruik zou nadien dan zijn ‘overgewaaid’ naar andere graven. Ok, maar waarom lagen er dan geen metrokaartjes bij Sartre?
De derde verklaring blijft bij Gainsbourg, die een liedje schreef over de kaartjesknipper van het metrostation ‘des Lilas’.
Lijkt aannemelijker, al denk ik dat ik nog een betere uitleg heb: als er een leven na de dood bestaat, wat is er dan logischer dan dat de overledenen de ondergrondse nemen en dat ze zich daarbij bedienen van metrokaartjes die een tweede leven krijgen? Want wie heeft ooit beweerd dat de verrijzenis alleen voorbehouden is aan mensen?