RSS feed

Categorie archief: Monumentenbeleid

Mobiliteit na de dood

Geplaatst op

Pasen, feest van de verrijzenis! Het moment om ons even over de mobiliteit van onze doden te buigen. Daarvoor trokken wij enkele weken geleden naar een kerkhof in Parijs.

Wie ‘Parijs’ en ‘kerkhof’ in één zin zegt en geen Parijzenaar is, heeft het doorgaans over het Cimetière du Père-Lachaise. Met naar verluidt drie miljoen bezoekers per jaar het drukst bezochte kerkhof ter wereld. Voor de eeuwige rust moet je er niet zijn.

Nee, dan liever het Cimetière du Montparnasse, waar het vredig liggen is en de buren van even goede komaf zijn.

De grote zerk achteraan is geen zerk, maar wordt minstens even dikwijls beweend. Het is de Tour Parnasse die een nominatie voor ‘lelijkste gebouw van de wereld’ op zijn palmares mag schrijven. Het zou de bedoeling zijn hem tegen de Olympische Spelen helemaal te vergroenen, maar dan gaat er toch flink doorgewerkt moeten worden…

Noodgedwongen maakten wij een keuze wie we met een bezoekje zouden vereren.

Aan André Citroën bijvoorbeeld. Blijkt dat die gestorven is nog voor de meest legendarische modellen van zijn merk het levenslicht zagen: de 2 PK, de traction avant en de DS.

Het logo van het merk schemert subtiel door in het familiegraf…

Wie stond er nog op ons lijstje? Julio Cortàzar natuurlijk, de Argentijns-Franse (maar in Elsene geboren) auteur van het voor mobiliteitsgefascineerden niet te versmaden boek ‘De autonauten van de kosmosnelweg’.

Daarin doet Cortàzar het relaas van zijn reis van Parijs naar Marseille over de Autoroute du soleil. Hij deed er meer dan dertig dagen over, want hield halt op elke parking en overnachtte op elke tweede parking, waardoor zijn VW-busje een traag ruimteschip werd in een heelal van snelheid. Op die tocht werd hij vergezeld door zijn vrouw (en illustratice van het boek) Carol Dunlop (what’s in a name?), wier vroegtijdige dood in het reisverslag al voorvoelbaar is. Ze ligt nu bij haar Julio, maar moet hem delen met zijn eerste vrouw. Zou het gezellig zijn, of net niet?

Sartre kon bij leven dan misschien slecht kiezen, maar beperkte zich na de dood dan toch tot zijn Simone. Of was zij het die het op eigen houtje besliste?

We gingen hen groeten en – verdomd als het niet waar is – we hoorden hen discussiëren over de zin van het niet-zijn.

Verder ging het, naar Serge Gainsbourg, wiens graf als metafoor kan dienen voor het leven dat hij leidde: het is een zootje.

Bezoekers eren hem door er peuken van Gitanes-sigaretten achter te laten én metrokaartjes. Waarom sigaretten laat zich makkelijk raden – Gainsbourg was een verstokt roker – , maar waarom metrotickets? Was hij dan ook verslaafd aan de metro?

Wat opzoekingswerk op het internet levert verschillende verklaringen op.

De eerste: het gebruik begon bij het graf van Sartre, die ooit een filosofische bespiegeling over het cogito op een metrokaartje zou hebben gekrabbeld.

De tweede: het begon inderdaad bij Sartre, maar als referentie naar diens existentialistische beschrijving van het leven als een ‘treinrit zonder kaartje’ en het gevoel er niet helemaal bij te horen.

Het gebruik zou nadien dan zijn ‘overgewaaid’ naar andere graven. Ok, maar waarom lagen er dan geen metrokaartjes bij Sartre?

De derde verklaring blijft bij Gainsbourg, die een liedje schreef over de kaartjesknipper van het metrostation ‘des Lilas’.

Lijkt aannemelijker, al denk ik dat ik nog een betere uitleg heb: als er een leven na de dood bestaat, wat is er dan logischer dan dat de overledenen de ondergrondse nemen en dat ze zich daarbij bedienen van metrokaartjes die een tweede leven krijgen? Want wie heeft ooit beweerd dat de verrijzenis alleen voorbehouden is aan mensen?

Tekenen van hoop

Geplaatst op

Vanochtend genoten van een aperitiefconcert.

Op het programma: Roeland Hendrikx op klarinet en op marimba de Taiwanees Chin-Cheng – met zo’n naam kan een mens niet anders dan terecht komen bij percussie.

De locatie: een restant van de voormalige ijzergieterij ‘Van Aerschot’, lokaal industrieel erfgoed dat niet alleen herbestemd werd, maar ook nog eens multifunctioneel gebruikt wordt. In de week is het de werkplek van twee bedrijven, ’s avonds en in het weekend fungeert het af en toe als vergaderplek voor de Geschiedkundige Kring, het Davidsfonds of een cultureel evenement. Terwijl sommige plannenmakers blijven steken in de Gewestplanlogica van vorige eeuw en nog naarstig de wereld opknippen in verschillende functies (vorige week nog droomden mijn gemeente en Sport Vlaanderen luidop van een centralisatie van alle sportvoorzieningen op één locatie), is deze vorm van menging voor almaar meer mensen toch wel het nieuwe normaal. En dat is winst op vele vlakken: financieel en economisch, ruimtelijk, ecologisch en sociaal.

Vandaag een culturele pleisterplaats, morgen de werkplek van twee bedrijven

Toegegeven: anders dan het podium zag het publiek er homogeen blank uit, terwijl het straatbeeld in mijn stad intussen toch ook al wel aardig gekleurd is. Hier is menging nog niet het nieuwe normaal. Maar het is alvast mooi hoe mensen samenkomen om samen te genieten van cultuur. Cultuur kan wel degelijk de wereld redden – of toch alvast de zondag van veel mensen.

Op de achtergrond keken we naar de uitvergroting van een reclameprent van de vroegere Ijzergieterij. Die was zelf ook al een uitvergroting. Zo groot als de fabriek daarop afgebeeld staat, is ze nooit geweest. Zich groter voordoen dan men is, het is van alle tijden.

Terwijl de composities van Bill Douglas, Steve Reich, Claude Debussy, Johannes Brahms én Ludovico Einaudi de revue passeerden, begon mij op te vallen hoe ongegeneerd prominent de fabrieksschoorstenen staan afgebeeld. In deze vroeg 20e eeuwse reclame staan ze voorwaar fier te stinken.

Dat is dan toch weer een punt waarop we geëvolueerd zijn. Ooit werden die zwarte walmen uitbrakende pijpen niet gezien als een gezondheids- of milieuprobleem, maar als een symbool van vooruitstrevendheid en welvaart. Die tijd ligt nu toch wel achter ons. Bedrijven die zichzelf willen verkopen zetten zichzelf vandaag zo groen mogelijk in de markt.

Zelfs grote parkings, nog niet zo lang geleden een vanzelfsprekend overtuigingsargument, worden tegenwoordig vakkundig weggemoffeld door ze onder de grond te stoppen of op de plannen naadloos te laten overvloeien in de groene omgeving. Ik heb het al eerder geschreven: mochten de projectontwikkelaars hun renderings écht realiseren, de wereld zou er een pak mooier uitzien. In afwachting daarvan zijn we alvast blij met de onderliggende verschuiving: veel parkings en veel auto’s zijn niet langer een onbetwistbare indicator voor de kwaliteit van een project, zelfs nu hun horizontale schoorstenen langzaam maar zeker tot de geschiedenisboeken gaan behoren.

En zo kwamen mijn gedachten dus toch weer uit bij (auto)mobiliteit. Misschien de schuld van Einaudi. Sommige mensen hebben genoeg aan drie lettergrepen die ook twee woorden hadden kunnen zijn.

De NMBS ziet het (niet meer) zitten

Geplaatst op

De NMBS heeft het zitten. Deze week belandde ze in het oog van een media- en reizigersstorm. Bleek dat de reizigers het niet pikken dat ‘hun’ oude houten bankjes van het Noordstation worden vervangen door splinternieuwe metalen exemplaren. Hoewel (zoals u inmiddels weet) metalfan, ben ik één van die verontwaardigde reizigers.

Omdat ik hou van het hout dat eerlijk is en warm. Omdat wat nieuw is niet automatisch beter is. Omdat deze oude banken niet ontworpen zijn door designers met opzichtige brilletjes, maar ‘vorm gegeven’ door vakmannen met splinters in hun handen. Deze banken houden zich verre van design porn. Ze charmeren door hun ontwapenende eenvoud en vanzelfsprekende ergonomie – ach, vergeef me als ik mijn kont te veel naar de mond spreek.

Van die prachtige banken wil de NMBS dus af. Een deel is al verkocht, een deel staat ergens in een vagevuur en een deel staat nog waar ze horen en al zeven decennia zichzelve zijn, elke dag nog mooier wordend door extra patina.

De spoorwegmaatschappij wil ze vervangen door functioneel zitmeubilair dat opgedeeld is in zitjes en daardoor afscheid neemt van elke vorm van polyvalentie: gij zult rechtop zitten, of niet zitten. Liggen is er niet meer bij. Ontspannen tegen uw lief liggen, kan niet meer. Een ijzeren stang verspert de liefde. Gij zult Apart zijn of niet zijn. En en passant verdrijven we de dakloze die hier misschien wat slaap had willen vatten.

Die keuzes zijn geen toeval. Ze zijn het product van een specifieke maatschappijvisie, één die onze samenleving ziet als een optelsom van individuen, of juister nog: als een nevenschikking. Zo sijpelt de capsulaire beschaving van het automobilisme ook het openbaar vervoer binnen. Straks leven we weer wat minder samen en wat meer naast elkaar.

In het beste geval verdragen we elkaar nog. In geen geval dragen we elkaar nog.

‘We zijn gehekt,’ schreef ik in ‘Weg van het systeem’ en dat laat zich dus gevoelen tot op dit microniveau. Tegelijk riep ik op tot een ‘hekkenjacht’ en die schijnt hier te zijn begonnen. De NMBS heeft de gemeenschapszin van haar reizigers onderschat en het lijkt er op dat ze gaat buigen.

De vervangingsoperatie is voorlopig stopgezet. Er wordt onderzocht of de reeds verkochte banken kunnen worden teruggehaald.

Laat ons daar niet laatdunkend over doen, maar verheugd zijn dat de maatschappij niet ongevoelig is voor wat haar reizigers vinden. Geef toe: een NMBS die luistert naar haar reizigers, het zou een nieuw gegeven kunnen zijn. En in dit geval zou ‘nieuw’ wel beter zijn.

PS. Maandag wijd ik in De Standaard nog andere gedachten aan deze bankjescrisis, die over veel meer gaat dan alleen maar bankjes.

Beschermde heilige

Geplaatst op

Je hebt beschermheiligen en je hebt beschermde heiligen.

Kennelijk is het geloof in de stuurmanskunsten van chauffeurs niet groot genoeg om de heiligen hun eigen boontjes te laten doppen. Een treurig gegeven, maar de wegbeheerder heeft gepoogd er een ietwat oneerbiedige doch vrolijke draai aan te geven.

Daardoor kunnen we nu met recht en reden zeggen dat alle rode neuzen hier in dezelfde richting staan.

De harde waarheid

Geplaatst op

Nog niet zo lang gelden was het nog van betonstop hier en betonstop daar. Tot de betonstopstop, toen moest de betonstop ‘bouwshift’ heten. Klinkt sympathieker en minder bedreigend voor projectontwikkelaars die zich ei zo na in het kruis getast voelden.

Sindsdien gaat het harde leven weer z’n zalige gangetje. Of nee, het gaat harder dan ooit tevoren. We zitten volop in het carnaval voor de vasten. Feestjeuh!

Zo komt het dat er in deze regio die zo graag een land wil zijn (dat willen ze ons toch doen geloven) nog elke dag twaalf voetbalvelden aan verharding bijkomen. Bij wijze van spreken dan.

Of wacht. Niet altijd. In Herentals, met 20% verharde oppervlakte al ‘beter’ scorend dan de gemiddelde 14% procent van alle Vlaamse gemeenten, heeft een voetbalclub de metafoor letterlijk genomen. Vorige week heeft ze een voetbalveld verhard.

In de vallei van de Kleine Nete. En in de wetenschap dat de club in 2027 geherlokaliseerd zal worden. Later zullen ze over een historische fout spreken. Vandaag hebben we er nog geen woord(en) voor. Is ‘toekomstfout’ misschien een kandidaat?

Vanuit het oogpunt van de voetbalclub is het slim gespeeld. Of preciezer: sluw. Want blijkbaar is er voor deze werken geen omgevingsvergunning nodig. Een maasje in de milieuwetgeving. Eentje meer of eentje minder, wie ligt er wakker van?

Het ziet er natuurlijk niet uit. Het ziet er natuurlijk niet natuurlijk uit.

Maar geen nood, na de vergrijzing komt de vergroening. Altijd.

De rollen kunstgras liggen al klaar. Straks worden we allemaal gerold.

Smoel voor het goede doel

Geplaatst op

In Reims zijn er ook positieve dingen. Champagne, jazeker, al dacht ik daar nu zelf niet meteen aan.

Ik dacht eerder aan de tram die er sedert enkele jaren door het centrum glijdt en met een subtiele referentie naar een champagneglas zowel zichzelf als de stad een smoel geeft.

All in one: toegankelijke haltes en vormgeving die zich integreert in de stad (geen bovenleidingen, frisgroene beddingen) én er extra cachet aan geeft (een unieke smoel)

Zo kan het dus ook, vrienden van De Lijn, dat je je openbaar vervoer de identiteit van een plek laat versterken in plaats van er met invasieve generische voertuigen en haltes een aanslag op te plegen.

Door ook bewust zonder bovenleidingen (de beruchte ‘pantagraaf’) te werken én grote segmenten te vergroenen, rijmt de tram perfect met Reims.

Zo wordt die tram vanzelf omarmd, zelfs door de mensen die zich champagne kunnen veroorloven.

Jawel, soms moeten we ook eens aan de rijken denken.

Parkeervlek

Geplaatst op

Mijn vakantiefoto’s zien er soms wat anders uit dan die van andere mensen. Beroepsmisvorming heet dat. Al kan je het ook een gebrek aan selectieve blindheid noemen.

Ooit was ik ook zo’n fotograaf die moeite deed om alles wat lelijk was – en geparkeerde auto’s waren daar vaak bij – angstvallig buiten beeld te houden opdat het landschap of monument er op z’n voordeligst uit sprong.

Tegenwoordig fotografeer ik zelfs wat er niet meer is.

Al is er hier, bij nader inzien, meer te zien dan alleen maar een verdwenen boom. De natuurlijke luchtzuivering maakte plaats voor systematische bodemverontreiniging.

Met de ‘niet-plaats’ of ‘non-lieux’, een door de Franse socioloog Marc Augé gemunte term, wordt een plek bedoeld die eigenlijk geen plek meer is, bij gebrek aan eigenschappen die haar onderscheiden van een andere. Shoppingcentra en luchthavens zijn klassieke non-lieux: drop er iemand en de betrokkene zal niet weten waar hij of zij zich bevindt. Ook veel parkeerplaatsen zijn eigenlijk parkeer-niet-plaatsen.

Al zal de cynicus opmerken dat de vlek van deze niet-plaats opnieuw een plek maakt: “Zoals deze olievlek is er maar één. In Reims!”

Het Belgische Houten

Geplaatst op

Ooit schreef ik in deze uithoek van het internet over Houten (onder meer hier en hier), de Nederlandse gemeente vlakbij Utrecht die helemaal rond de fiets werd geconcipieerd. Wist ik veel dat er op nauwelijks enkele tientallen kilometer van waar ik woon ook een Houten ligt, zij het dan één in zakformaat – al doe ik die laatste daarmee onrecht, want de wijk lag er al jaren voor fietsstad Houten werkelijkheid werd. Houten in pocketformaat is ook Houten avant la lettre.

Vorige zondag volgde ik de ingeving om op zoek te gaan naar enkele pareltjes van de zogenaamde ‘Turnhoutse school’. Op mijn lijstje noteerde ik onder meer de Parkwijk, in de veronderstelling dat ik ze eigenlijk al wel kende. Was ik er in het verleden niet heel vaak langs gereden als ik de route via Tielen prefereerde boven die via Kasterlee?

Jawel. Alleen had ik steevast naar de linkerkant van de weg gekeken, in plaats van naar de rechterkant. De Parkwijk is niet de villawijk die ik in gedachten had, wel een “paradepaardje van volkshuisvesting”, zoals ik achteraf las in het boek ‘Architectuur in de gouden sixties / De Turnhoutse school’.

Net als Houten wordt de Parkwijk omhelsd door een ringweg die voor auto’s de enige manier is om de wijk te bereiken. Auto’s kunnen naar de wijk rijden, maar niet erdoor.

Het maakt dat de wijk wonderbaarlijk autoluw is, al is de auto nadrukkelijk aanwezig: de architecten kozen ervoor om de meeste woningen te voorzien van individuele garages die, in combinatie met een bakstenen tuinmuur, zorgen voor een patio bij elk huis. Op die manier kreeg het vele publieke groen aan de ene kant een privaat complement aan de andere kant.

Hier en daar heeft het strakke modernisme het moeten afleggen tegen iets minder minimalistische stijlen

Zo werd tegemoet gekomen aan de behoeften aan privacy zonder dat daarvoor de hele woonwijk moest herschapen worden in een letterbak.

De nadruk op die garages, in de jaren zestig in een sociale woonwijk een innovatie, en op de patio’s bracht de architecten er toe om de brievenbus en dus ook het adres aan deze kant te situeren. Een kapitale fout, zo blijkt, want op die manier werd wat intuïtief wordt aangevoeld als de achterkant plots de voorkant.

De verwarring duurt tot vandaag voort, stelde ik vast. Ze heeft niet alleen gevolgen voor de occasionele bezoeker. De twijfel verdunt de va-et-vient in die mate, dat de voorkanten, met grote glaspartijen uitkijkend op een wandelpad en brede stroken publiek groen, niet echt als voorkanten kunnen functioneren.

De straten met garages zijn dan weer ‘straten zonder ogen’, waardoor er hier te weinig is wat er aan de andere kant te veel is: sociale controle.

Net zoals in Houten kunnen kinderen in de Parkwijk naar school lopen zonder ook maar één straat met auto’s te moeten oversteken. De kindnorm in de praktijk dus.

Al vroeg ik me wel af of sommige kinderen niet af en toe verloren lopen: in haar drang naar ‘homogeniteit’ ontbreekt het de wijk aan architecturale oriëntatiepunten die amper worden opgevangen door de groenaanleg.

Onverwacht kreeg ik deze zondagmiddag ook een antwoord op de vraag wat nu de écht essentiële winkels zijn. Ze staan aan de rand van de Parkwijk keurig op een rijtje: een apotheek, een broodjeszaak, een krantenwinkel, een bank, een opticien, een supermarkt en – Houtenaars, let nu even goed op – een frituur.

“Alle essentiële winkels op een rijtje,” stelde ik vergenoegd vast. ‘En dus geen boekenwinkel,” kon mijn zoon niet nalaten droog op te merken. Bijna alle essentiële winkels dus.

Opdat de wijk helemaal als een dorp zou kunnen functioneren werd ook aan een postkantoor, een school en een kerk annex ontmoetingsruimte en feestzaal gedacht. De oorspronkelijk voorziene crêche kwam er uiteindelijk niet, maar zelfs met die tekortkoming laat de Parkwijk de meeste recente verkavelingen een stevig poepje ruiken.

The proof of the pudding is in the eating en in coronatijden wordt er helaas weinig gegeten. Een enkele jogger en fietser niet te na gesproken, was het stil in de wijk, ook al scheen de zon. Hier en daar stond een voor- of was het een achterdeur open naar de patio. Soms bleek die verhard of uitgegroeid tot een kleine opslagplaats van rommel en afval, maar hier en daar leek er zich ook een miniparadijsje te verschuilen.

Leegstand met patio

Veel woningen staan intussen leeg: het voorspel van een geplande grootscheepse renovatie die jaren (“misschien wel tien jaar”, lees ik op de website van de huisvestingsmaatschappij) lijkt te gaan aanslepen. Onbegrijpelijk in een land waar de wachtlijsten groeien als kool. En onaanvaardbaar: een leegstaande sociale woning is de facto een asociale woning.

  • Literatuur: DE BONT YVES & STRAUVEN FRANCIS (red.), ‘Architectuur in de gouden sixties / De Turnhoutse school’, 2014 (2012), een uitgave van Ar-Tur

De conservatieve progressief

Geplaatst op

Stel: drie rijke pipo’s willen aan de kust vijftig hectaren ongerept duinlandschap verkavelen om er wat villa’s voor de rijke elite te bouwen. Veel kans dat ze te maken krijgen met zwarte vlaggen en actievoerders die zich vastketenen aan het helmgras.

Vandaag dan toch. In 1889 lag dat een tikkie anders. Toen kraaide er – pun intended – geen haan naar toen de heren Collinet, Popp en Passenbronder van de Belgische staat een concessie lospeuterden voor 90 jaar. Ze pootten er Monopoly-gewijs wat hotels en villa’s neer alsmede een stationsgebouwtje langs de stoomtramlijn Oostende-Blankenberge. Autoafhankelijke locaties waren toen nog gewoon tramafhankelijke locaties.

De Haan groeide uit tot een gesmaakt vakantieoord voor de rijken, met luxehotels, een casino en een park om gezien te worden. In de jaren tachtig van de vorige eeuw werden enkele van de statige villa’s in Anglo-Normandische stijl gesloopt en verrees als spreekwoordelijke druppel het Mayfairgebouw, een modernistische vakantiebunker, in de duinen. Erfgoedbeschermers roerden zich en begonnen een strijd voor het behoud van het karakter van De Haan. Ze wonnen hem, min of meer toch. Architecturaal gesproken is De Haan vandaag de meest samenhangende gemeente van de Belgische kust.

De hypothetische milieubeschermers en de reëel bestaande monumentenzorgers: allebei waren ze hun tijd vooruit en dus progressief, maar ze ijverden voor het behoud van het bestaande en dus waren ze in wezen conservatief.

Als ik me afvraag in welk kamp ik me op beide momenten van de geschiedenis zou hebben bevonden, dan moet ik eerlijk toegeven dat ik de tweede keer zou hebben gestreden voor het behoud van wat ik de eerste keer zou hebben bestreden.

Als hij lang genoeg leeft, wordt een mens vanzelf een wandelend oxymoron. In mijn geval dus een progressieve conservatief. Of vice versa.

Kies maar hoe u mij het sympathiekst vindt (en leer meteen iets over uzelf).

Pietje

Geplaatst op

Het was niet mijn opzet. Het is toeval dat dit blogstukje, zoals het vorige, over kunst gaat. Het komt door mijn vriend Jan. Hij werd in luttele dagen weggemaaid door het spook dat corona heet. Vorige maandag werd zijn urne bijgezet in het graf van zijn ouders op het Schoonselhof.

Het was niet zo afgesproken, maar we stonden er met precies het toegestane aantal gemaskerden om hem zachtjes uit te zwaaien. Toen het zand was gaan liggen, wisten we niet zo goed wat te doen. De draad lag daar, maar het was nog te vroeg om hem weer op te pakken. In normale omstandigheden zouden we het dichtstbijzijnde café hebben opgezocht en daar bij een gitzwarte koffie elkaars steunberen zijn geweest. Maar het spook stelt zijn wetten en eigenlijk was het goed zo: Jan zou ook niet op café zijn gegaan. Kroegen waren nooit zijn biotoop.

We deden dus wat Jan ook zou hebben gedaan: we liepen verder het kerkhof op, even de beroemdheden gedag gaan zeggen. In andere omstandigheden zou Jan daarvoor onze ideale gids zijn geweest, nu moesten we het rooien met onze eigen schamele kennis. Rouwen is voelen hoe diep het gemis is. Je begint met een voorzichtige teen erin te steken, vervolgens een been – en je voelt geen bodem. Het is te vroeg om er een steentje in te gooien. Je wilt de seconden voor de doffe plof niet weten.

Op het erepark had de stad Antwerpen het vluchtige karakter van ons bestaan nog eens extra in de verf gezet met bordjes die aankondigden dat, tenzij de nabestaanden contacten zouden nemen, een flink aantal graven zou worden geruimd. Niet alleen beroemdheden zijn vergankelijk, ook hun roem zelf is dat.

Maar er lagen er nog genoeg voor een stevige danse macabre. Velen die mij aanstaarden als de gaten die ze zijn in mijn cultuur. Maar sommigen ook bekend en vreemd vertrouwd, wat blijkbaar hoort bij het ouder worden: Herman de Coninck (ik heb er ooit nog een kwartier naast gestaan, op een opening van de Boekenbeurs, hij – de lenige liefde in persoon – met een kind op de schouders, ik met de mond vol tanden), Oscarwinnares Nicole Van Goethem, Rika – zo maken ze ze niet meer – De Backer, nonkel Bob (ooit hielp ik hem nog zijn poppenkast te laden – ik weet niet wat ik had verwacht, maar de Volkswagen Fastback was een ontgoocheling), Marc Van Eeghem – op de dag af drie jaar overleden, genoeg om enkele nog levende collega’s te verleiden voor een drink op zijn graf -, Hugo Schiltz geflankeerd door een Vlaamse leeuw en een Franstalig opschrift, de vrouwen van Herbert Flack op hem wachtend onder een warme gloed van rouge, Paul – bloem ploem – Van Ostaijen, Willem Elsschot, gesneuveld tussen daad en droom. En verder, want deze blog hoort natuurlijk over mobiliteit te gaan (al is doodgaan de ultieme vorm van mobiliteit – neerwaarts voor wie sceptisch is, opwaarts voor wie er in gelooft) onder meer Jan Van Rijswijck, de man van de laan, Lode Craeybeckx, de man van de tunnel en nog enkele kleinere straatnamen.

Bij het zien van Marcel van Maeles graf sprong mijn hart een beetje op. Hij is altijd één van mijn favoriete dichters geweest en ik heb hier nog ergens een van zijn beroemde gebottelde gedichten staan. Bijna had ik gedaan wat er op zijn steen staat: ‘Neem plechtig uw hoofd af’. De grap(j)as. Hij ligt daar trouwens in goed gezelschap. Vlakbij ligt Jef Nijs, die als vader van Jommeke één van mijn eerste favoriete auteurs was. Best mogelijk dat zijn ‘grasmobiel’ mij mee naar de mobiliteit heeft geleid, terwijl zijn ‘Kinderen baas’ natuurlijk een verre voorloper van de door mij gekoesterde ‘kindnorm’ is.

Het is er een gezellige bedoening, met ook JMH Berckmans, onder een berg steenkool – Vietnamees, lees ik ergens, “het hardste en donkerste” dat zijn vrienden in de haven konden vinden – en enkele lege bierblikjes. Jupiler, maar volgens mij had dat Cara moeten zijn. We passeren Hubert Lampo, auteur van ‘De komst van Joachim Stiller’, waardoor voor mij de Kloosterstraat nooit nog dezelfde zal zijn (al had ook Elsschot al zijn duit in het zakje gedaan) en dan Julien Schoenaerts, onder gouden kasseien. This must be Belgium.

Vooraan Julien Schoenaerts, ernaast Hubert Lampo

En dan, als je denkt dat het niet surrealistischer kan, is daar het graf met het logo van Volkswagen. Vlakbij nonkel Bob, jawel, hij zal zijn auto toch niet…? Maar nee, het blijkt de tombe te zijn van avantgardistisch kunstenaar Wout Vercammen, vriend en nu dus buurman van JMH en kompaan van Panamarenko en co in de jaren zestig.

Thuisgekomen tik ik geïntrigeerd door het logo zijn naam in Google. Nog voor de zoekmachine mijn domheid definitief kan ontbloten valt mijn frank: VW = WV, de initialen van de kunstenaar.

Waarmee alweer is aangetoond: kunstenaars doen anders kijken, zelfs over hun graf heen. Op die manier hebben ze de dood dan toch nog bij zijn pietje.