Opmerkelijk: terwijl in haast alle beleidsdomeinen de begroting de grote toetssteen is, spelen centen plots geen rol meer als het over mobiliteitsbeleid gaat. Erger, dan speelt de ratio kennelijk geen rol meer. Taboes zijn bepalend voor wat er kan en wat er niet kan en dit aan beide zijden van het politieke spectrum. Ik schreef er de voorbije week dit opinie-artikel over in De Standaard.
In de aanloop naar de verkiezingen werden meer dan 3.000 bushaltes afgeschaft, ging een Vlaamse busbouwer failliet en werden alle filerecords verbroken. Toch was mobiliteit geen thema in de verkiezingscampagnes. Jammer, want nu de mist van het slagveld optrekt, wordt de realiteit weer zichtbaar. En wat blijkt? Met meer koopkracht koop je geen verkeersveiligheid of bereikbaarheid, laat staan een verkeerssysteem dat milieu- en klimaatvriendelijk is.
Toch ziet het ernaar uit dat het mobiliteitsdebat er ook na de verkiezingen niet zal komen. Er zijn belangrijker dingen aan de orde: het EK voetbal, de Olympische Spelen, de Tour de France. Als de koopkracht het brood was, dan is het nu tijd voor de spelen. Die krijgen we dan toch tenminste, wat van het eerste nog niet zeker is. Op velerlei manieren wordt ons duidelijk gemaakt dat we de buikriem moeten aansnoeren .De kans is groot dat we ook wat mobiliteit betreft op onze honger zullen blijven. Alle indicatoren staan op rood. De filerecords, deels het gevolg van werven die ons werden aangepraat als oplossingen voor de files, vermeldde ik al. Maar ook wat betreft verkeersslachtoffers, de beoogde modal shift, klimaatimpact en ruimtebeslag zitten we niet op koers. Reden om het gevoerde beleid kritisch tegen het licht te houden, zou je denken, maar voorlopig wijst niets daarop.
Het mobiliteitsbeleid, zowel federaal als regionaal, wordt vooral bepaald door taboes die elke fundamentele koerscorrectie in de weg staan. Met de verkiezingsuitslag van 9 juni is dat er niet op verbeterd. In de media werd die tot nu toe vooral geduid als een “ruk naar rechts”. Daardoor raakte een andere evolutie ondergesneeuwd: die richting populisme. Toenemend populisme verklaart niet alleen het succes van Vlaams Belang en de MR, maar ook dat van de PVDA/PTB. Niet toevallig stelde de autolobby-website Gocar met genoegen vast dat het mobiliteitsprogramma van MR en PVDA/PTB veel overeenkomsten vertoont.
Pestbeleid
Die drie partijen framen de automobilist als het slachtoffer van een overheid die met haar ‘pestbeleid’ niet het beste met hem voorheeft. Als iemand nog een verklaring zocht voor de ‘antipolitiek’, hier is er een. Voorts kiezen ze voor een beleid waarbij ze schijnbaar geen politieke keuzes hoeven te maken. “Mensen moeten vrij zijn in hun moduskeuze.” Het is een mantra die we al langer kennen van de Antwerpse mobiliteitsschepen Koen Kennis (N-VA). Alsof die vrijheid er is wanneer de schoolroute over een moordstrookje loopt en er vanuit het dorp geen bus meer rijdt.
![](https://deanderekrispeeters.wordpress.com/wp-content/uploads/2024/06/hoge-emissiezone.jpg?w=1024)
De MR, Vlaams Belang, PVDA en intussen ook de N-VA wijzen rekeningrijden als beleidsoptie af, zonder te preciseren hoe ze de mobiliteitskosten (gratis openbaar vervoer voor de ene, betere wegen voor de ander, goedkopere brandstofkosten voor allemaal) dan denken te betalen. Als straks een aanzienlijk deel van het wagenpark elektrisch is en daardoor geen accijnzen meer oplevert, wie zal dan voor het tekort opdraaien? Misschien vinden die vier partijen ook daarom dat de elektrificatie van het wagenpark best wat langzamer mag vorderen.
Op alle domeinen heerst de obligate roep om begrotingsdiscipline – het gemak en de vanzelfsprekendheid waarmee de automobilist en zijn privileges daarbuiten worden gehouden, is verbijsterend.
Toen bekendraakte dat het kostenplaatje van de Oosterweelwerf zal oplopen tot meer dan 7 miljard euro, vijf keer meer dan begroot, veroorzaakte dat nauwelijks een rimpeling. Het automobilisme faciliteren mag blijkbaar iets kosten en dat hoeven de beleidsmakers zelfs nauwelijks te beargumenteren. Desnoods verwijzen ze naar de (qua berekeningswijze nochtans discutabele) filekosten.
Maar zodra blijkt dat kruispunten veilig maken tergend traag vordert, dan is ‘budget’ ineens wel weer een argument. Om de zaken op hun beloop te laten, welteverstaan. Dat een verkeersdode de overheid zo’n 7 miljoen euro kost – en alle verkeersongevallen bij elkaar opgeteld bijna 3 procent van ons bbp, volgens Vias, het Belgisch Instituut voor Verkeersveiligheid – wordt intussen angstvallig buiten de discussie gehouden.
Geen melkkoe
Hoe kunnen we onze mobiliteit dan wel betaalbaar maken? De vraag wordt niet eens gesteld. Elk voorstel is bij voorbaat onbespreekbaar. De regionale luchthavens niet langer subsidiëren? Onbespreekbaar. De tarieven voor de vrachtwagenheffing afstemmen op het Duitse niveau? Wij zijn wel een logistieke draaischijf. Een Amazontaks voor onlinebestellingen? De koopkracht, mijn beste. De automobilist meer laten betalen? Ga weg, de automobilist is geen melkkoe.
De doorstroming is zo belangrijk dat ze fortuinen mag kosten. Onze persoonlijke vrijheid wordt kennelijk bepaald door het recht om 120 kilometer per uur te rijden. En dus is een snelheidslimiet van 100 kilometer per uur onbespreekbaar, ook al is bewezen dat die, behalve milieu-, energie- en klimaatwinst, ook minder files en minder verkeersslachtoffers zou opleveren.
In het mobiliteitsdebat, voor zover dat wordt gevoerd, is de ratio doorgaans ver weg. Om het met Georges-Louis Bouchez te zeggen: als het over verkeersveiligheid gaat, wordt ons land niet door ingenieurs bestuurd, maar door overjaarse futuristische poëten die de absolute snelheid verheerlijken, inclusief de doodsdrift die daarbij hoort.
Ons wegennet is zowat het dichtste ter wereld, maar we beschikken niet over voldoende middelen om het te onderhouden. Als de overheid een gezin was met een eigen nieuwbouwwoning, dan zou dat van zichzelf zeggen dat het zich “overbouwd” heeft. Het zou maatregelen treffen: kijken wat er van de hand kan worden gedaan, maken dat het huis wat minder heeft te lijden. Maar als het over ons wegennet gaat, gebeurt niets van dat alles. Er wordt nog altijd lustig bijgebouwd en dat de auto’s alsmaar zwaarder worden, daar stelt niemand zich vragen bij.
Intussen maken we onszelf wijs dat we door ons wereldrecord ‘salariswagens’ in stand te houden, bijdragen aan de vergroening van het wagenpark en dus het goede voorbeeld geven inzake klimaatbeleid. Dat onderzoeksinstellingen als Vito en Energyville in opdracht van de drie gewesten en de Vlaamse Milieumaatschappij (VMM) tot de vaststelling kwamen dat de helft van de leasewagenvloot al na vijf jaar uit het Belgische wagenpark verdwenen is en na acht jaar zelfs driekwart, wie maalt erom?
We garanderen de Vlaming een laadpaal op maximaal 250 meter van zijn woning, de busgebruiker kan gerust wat verder wandelen. Ten behoeve van de oldtimerliefhebbers vormen we onze lage-emissiezones om tot hoge-emissiezones. En als een autofabrikant zijn aandeelhouders niet het verlangde rendement kan waarborgen, dan zakt de premier in hoogsteigen persoon af om hem een fiscale voorkeursbehandeling te beloven. Gesubsidieerd vervoer, desnoods in de vorm van te grote, te snelle wagens met alleen de bestuurder aan boord, kennelijk ligt dat ideologisch minder moeilijk dan een bus van De Lijn die op zijn terugrit al eens leeg oogt.
Ons mobiliteitsbeleid wordt geplaagd door tal van taboes – de automobilist, de doorstroming, de maximumsnelheid, de salariswagen – en is in hoge mate ‘feitenvrij’. Dat is eventjes vol te houden, maar de realitycheck komt hoe dan ook. Waarom zouden we er niet op anticiperen?