RSS feed

Tagarchief: Hugo Bollen

Blik in de toekomst

Geplaatst op

De eerste dag van onze zomervakantie. Het zou Zweden worden. Het werd zweten. Vandaag dan toch. Een fietstochtje door de Kempen, van knooppunt naar knooppunt – het blijft verbazen hoe men er in geslaagd is om de mooiste hoekjes aan elkaar te rijgen. Meestal zijn ze maar een zakdoek groot, deze vruchten van vergetelheid en gelukkig toeval dan wel van verbeten strijd van groene ridders. De kans dat we ze zonder knooppunten ooit hadden kunnen vinden, was dus verwaarloosbaar klein geweest.

Daarom, nu er zoveel standbeelden van hun sokkel worden getrokken en het zinvol is te denken aan vervanging, herhaal ik mijn oproep: geef de uitvinder van de knooppunten, de heer Hugo Bollen, een standbeeld. Eén met een royale fietsenstalling rondom, zodat het niet door fietsers genegeerd kan worden.

Maar in een land als het onze, al in 1968 door Renaat Braem neergesabeld als “het lelijkste land ter wereld”, is het onvermijdelijk dat zelfs het meest uitgekiende fietsknooppuntennetwerk ook voert langs lelijkheid.

Er zijn de obligate kandidaten voor de galerij van ‘Ugly Houses‘.

Er zijn de uit Tatifilms geplukte taferelen van mannen en vrouwen die op hun knieën en met een aardappelmesje in de hand hun lange lange oprit bevrijden van oprukkend groen – Sisiphusarbeid op z’n best.

Er is het landschap, getekend door de vele littekens van verkeerde keuzes uit het verleden.

Doorkijkje naar de toekomst

En er zijn af en toe de doorkijkjes naar de toekomst. Ziehier de prelude van de verdere dichttimmering van het landschap. Alle ingrediënten voor wat komen zal zijn er al.

Om te beginnen: de wachtgevel. De wachtgevel is voor ons doodgewoon, maar voor buitenlanders een intrigerend fenomeen. De wachtgevel is eigenlijk een verwachtgevel: hij is al zwanger van het huis ernaast.

Verder: het perceel. Dat is reeds ‘bouwrijp’ gemaakt, dit wil zeggen dat tabula rasa werd gemaakt van alles wat er groeide en bloeide. “Mijn vlakke land,” zong Brel. Wat hij bedoelde was: “mijn platte land.” Als wij Vlamingen iets bouwen, dan beginnen wij van scratch. Wie zei daar dat grondigheid iets van de Duitsers was?

In de verte: de garage. Behalve een baksteen dragen wij ook een stuurwiel in onze maag. En dus hoort bij een huis ook een autostalplaats die soms zelf een huis is. Zoals hier, waar de garage dient als woning tijdens de werf. Ooit zal de garage een oprit krijgen – een lange lange oprit die in het beste geval met aardappelmesjes, in het slechtste met Roundup of erger zal worden grijs gehouden. Door onze atavistische regelgeving stimuleren wij mensen om hun garage achteraan het perceel te zetten, wat het maximum aan verharding garandeert en alle nadelen die daarbij horen voor de waterhuishouding, voor de portemonnee, voor de esthetica en voor de privacy. Maar niemand komt op het idee om die perverse regelgeving eens aan een kritisch onderzoek te onderwerpen.

Van de breedte van de poort valt reeds af te lezen dat het waarschijnlijk twee auto’s zullen worden – zoals bij de buurman. Bij hem is de voortuin nog groen – voorlopig toch, want het feitelijke gebruik doet mij gokken op een spoedige implementatie van het IMFY-syndroom (In My Front Yard) en dus een degradatie tot oprit.

En tot slot zijn er de nutsleidingen. Deels nog bovengronds: de lintbebouwing kost ons, aldus een antwoord van minister Weyts op een parlementaire vraag van Ingrid Pira enkele jaren geleden, 126 miljoen euro per jaar en dus is het geen wonder dat we er nog niet toe gekomen zijn alles netjes onder te spitten. Die bijkomende factuur hangt dus nog letterlijk in de lucht.

Jawel, soms is het niet zo moeilijk om in de toekomst te kijken.

Het Fietsbollennetwerk

Geplaatst op

Enkele maanden geleden vroeg het blad ‘Publieke Ruimte’ mij wie volgens mij een onderscheiding verdient voor zijn of haar inzet voor een kwaliteitsvollere publieke ruimte. Ik noemde de usual suspects, Jane Jacobs en Jan Gehl, en de te onbekend gebleven Dries Jageneau – een Antwerpenaar die als ambtenaar en als activist (“toen dat nog kon”, schreef Dirk Lauwers onlangs) de eerste kiemen legde voor de Renaissance van Antwerpen als verblijfsstad.

Toen ik gisteren met mijn eega langs het Fietsknooppuntennetwerk naar Gestel fietste (op aangeven van een tip van Elvis Peeters in De Standaard – zeg nooit dat romanschrijvers geen invloed hebben, zelfs al weten ze hun pseudoniemen slecht te kiezen), besefte ik dat ik nog iemand vergeten ben: ook Hugo Bollen verdient een onderscheiding.

“Hugo wie?”, hoor ik u al vragen en dat illustreert natuurlijk mijn punt. Hugo Bollen is de voormalige mijningenieur die in de nasleep van de ‘reconversie’ na de sluiting van de Limburgse steenkoolmijnen, het systeem van de fietsknooppunten bedacht. Als de man wat minder bescheiden was geweest, hadden we het vandaag wellicht over het ‘fietsbollennetwerk’ gehad. Schaarse interviews met de man, die nadien nog directeur was van het Regionaal Landschap Kempen en Maasland (RLKM), vind je hier en hier. De man kreeg nog niet eens een Wikipediapagina.

Zonder Hugo Bollen was er vandaag geen sprake geweest van het fietsknooppuntennetwerk, dat intussen succesvol uitgerold werd over heel Vlaanderen met uitlopers tot in Nederland, Duitsland en zelfs Wallonië en Kroatië. Het knooppuntennetwerk gaf een enorme boost aan het recreatieve fietsen en ontsloot tegelijk een schatkamer aan landschappelijke parels voor het grote publiek.

Zijn bijdrage aan de fietscultuur in Vlaanderen (en daarbuiten)  én de waardering voor onze publieke ruimte kan dus niet worden overschat. In 2015 kreeg Bollen weliswaar van de Koning en de Koningin de eretitel ‘Commandateur in de Leopoldsorde’, maar behalve nog een Nederlandse designprijs in 2013, vind ik geen spoor terug van enige Vlaamse prijs die de man zou hebben gekregen – laat staan een prijs van de fietsbeweging of de verenigingen die zich ontfermen over monumenten en landschappen.

Laat dit dus een warme oproep zijn om deze vergetelheid op korte termijn recht te zetten.