Minister Crevits zette vorige week in Reyers Laat sociale kanttekeningen bij het principe van het rekeningrijden voor personenwagens. Ze stelde dat automobiliteit dan een zaak zou worden die alleen voor de gegoeden is weggelegd.
Ik repliceerde hierop dat 1) deze sociale neveneffecten al wel degelijk werden onderzocht (zo bleken in de VS de betaalstroken op de snelweg, die in de volksmond al snel ‘Lexuslanes’ werden genoemd, in de praktijk ‘Fordlanes’ te zijn: gewone middenklassewagens waren het sterkst vertegenwoordigd; Transport & Mobility Leuven wees er dan weer op dat de inkomsten uit het rekeningrijden sociaal zouden kunnen worden herverdeeld) en 2) dat dit sociale argument merkwaardigerwijze nooit wordt opgeworpen wanneer er subsidies worden gegeven voor de aankoop van nieuwe ‘groene’ auto’s. Of wou iemand beweren dat armen auto’s kopen, laat staan nieuwe auto’s? Vandaag kreeg ik steun van de Gentse professor Albrecht die in opdracht van Itinera het effect van groene subsidies onderzocht. Hij kwam niet alleen tot de conclusie dat het rendement van aankoopsubsidies voor minder vervuilende auto’s veel lager ligt dan subsidies voor dakisolatie. Daarnaast wees hij er ook op dat de overheidsmiddelen met dit systeem meer bij vermogende burgers terecht komen dan bij armen. Met andere woorden, het aloude Mattheüseffect (‘wie veel heeft, zal nog meer krijgen’) speelt hier twee keer: één keer tussen de vervoersmodi (de auto krijgt de overheidsmiddelen, ten koste van de andere vervoerswijzen – in ‘De File Voorbij’ noem ik dat het koekoekseffect) en één keer tussen de burgers (de armen krijgen minder dan de rijken). Maar hier lijken de politici veel minder van wakker te liggen.