“Winkelhieren” werd het woord van het jaar. Daar kan ik mee leven, al kwam het voor onze buurtwinkel schromelijk te laat. Hopelijk heeft de middenstand het woord zélf begrepen. Geen evidentie als we zien hoe die theoretische autobereikbaarheid en doelgerichte runshopping nog altijd verkiest boven praktische bereikbaarheid en de gezelligheid van serendipiteit.
Maar er is hoop. In mijn gemeente bijvoorbeeld verloot de middenstand voor het eerst sinds jaren géén auto waarmee de winnaar voortaan makkelijker naar het shoppingcentrum kan. De prijzenpot bestaat dit jaar uit elektrische steps en een stuk of wat city trips. Ik weet het. We zijn er nog niet helemaal. Maar het bougeert. Eindelijk.
Met dank aan onze jongeren, laat ons wel wezen. Ze schopten ons dit jaar een geweten en verrijkten onze woordenschat ook met een woord: ‘vliegschaamte’. Alvast de Zweden voegden de daad bij het woord en gingen effectief minder vliegen, terwijl elders in Europa de slaaptrein aan zijn comeback lijkt te zijn begonnen. Het bougeert, zei ik dat al?
Een woord dat zich alvast warm loopt om woord van het jaar 2020 te worden is ‘beleidsschaamte’: de nieuwe rage onder politici om niet langer aan te kondigen wat ze gaan doen (waarna er vaak niets volgt), maar wel wat ze vooral niet gaan doen: rekeningrijden invoeren, salariswagens laten uitdoven, de betonstop – nu ja – hard maken, een regering vormen… We zouden het ook gewoon ‘spijbelen’ kunnen noemen. Of staken, maar dan wel betaald.
We zouden het ook gewoon ‘spijbelen’ kunnen noemen. Of staken, maar dan wel betaald.
Voorlopig leidt een en ander vooral tot plaatsvervangende schaamte. Ik ben oud genoeg om de mantra “Wat we zelf doen, doen we beter” nog te kennen. Ook al was ik er een koele minnaar van, altijd was er de hoop dat het misschien toch waar kon zijn. Van die illusie ben ik nu wel genezen. Wat we zelf doen, doen we niet.
In wat voor mijn part “het boek van het jaar” was, ‘Grand Hotel Europa’, schreef Ilja Leonard Pfeijffer daarover een treffende passage:
“Ik heb het altijd verbazingwekkend gevonden dat mensen geloven dat alle reëel bestaande problemen automatisch worden opgelost met meer zeggenschap. Het antwoord wordt gezocht in de procedure van besluitvorming, terwijl de werkelijke vraag mij lijkt welke besluiten vervolgens wenselijk zouden zijn. Anderzijds is het psychologisch begrijpelijk dat mensen de neiging hebben om hun problemen te externaliseren. Het voelt aan als de helft van de oplossing wanneer je iemand kunt bedenken die je de schuld kunt geven van je ongemakken.”
Een alternatief is om de ongemakken te ontkennen – of ze systematisch niet te zien. Dat is wat de zogenaamde ecomodernisten doen. Zelden klonk de omschrijving “optimist tot in de kist” cynischer. Deze technofielen wisselen al naargelang van de noodwendigheden het geweer van schouder. De klimaatopwarming wordt nu eens geminimaliseerd (“vroeger was er ook al klimaatverandering”) dan weer geidealiseerd (“meer CO2 betekent meer plantengroei”, “hogere temperaturen zorgen voor minder doden”). Ook over de rol van de mens wordt warm en koud geblazen. Enerzijds moeten we bescheiden zijn wat ons aandeel in de klimaatverandering betreft. Anderzijds moeten we erop vertrouwen dat de mens het wel weer recht gaat trekken met extra technologie.
Voor de geïnteresseerden: een mooie staalkaart van dit onsamenhangend gedaas vind je in het boek ‘Ecomodernisme’ van Marco Visscher e.a. Daarmee heb ik dan meteen ook mijn grootste lectuur-teleurstelling van 2019 vermeld.

Klimaatverandering aan het werk
Een citaatje ter illustratie? Welaan dan. Op bladzijde 22 lezen we dit:
“Dankzij fossiele brandstoffen bleven de bomen gespaard die we eeuwenlang kapten om vuur mee te maken, ons te verwarmen en om ons eten op te koken. We hoefden niet langer walvissen en zeehonden te doden om van hun vet olie te produceren waarmee we onze lampen brandende konden houden. Ook de slaven konden worden bevrijd; ze werden onrendabele, onpraktische arbeidskrachten toen concurrerende machines veel meer werk konden verzetten zonder te klagen. Kinderen hoefden niet langer op het land te werken, vrouwen kregen het in het huishouden ook steeds minder zwaar.”
Bij een eerste lezing lijkt zo’n bewering een verfrissende kijk op de zaak. Fossiele brandstoffen hebben ons veel goeds gebracht! Wie twee keer nadenkt beseft echter dat deze bewering alleen maar stand houdt vanuit een exclusief westers perspectief. Slaven bestaan natuurlijk wél nog. Sterker nog: er zijn er vandaag meer dan ooit eerder in de wereldgeschiedenis. In 2018 schatte men hun aantal op 40 miljoen slaven. Mo Magazine schreef enkele jaren geleden dat zelfs ons land er niet aan ontsnapte. Al dient gezegd: met “slechts” 2000 slaven scoorden we nog redelijk goed. Voor een globaal overzicht is er de Global Slavery Index – een meetinstrument waar de ecomodernisten in al hun selectiviteit nog nooit van hebben gehoord.
In de mate dat arbeiders, vrouwen en kinderen het vandaag wél beter hebben, is het misschien ook een beetje kort door de bocht om te stellen dat we dit helemaal te danken hebben aan onze geliefde fossiele brandstoffen en de bijhorende machines. Ecomodernisten hebben kennelijk nooit gehoord van de arbeiders- of de vrouwenbeweging. Verwondert het nog iemand dat de ecomodernisten en de identitairen elkaar het afgelopen jaar gevonden hebben?
Ten slotte, voor de volledigheid: ook kinderarbeid bestaat nog altijd. Het aantal werkende kinderen wordt op zo’n 152 miljoen geschat. Een deel daarvan delft zeldzame aarden voor de elektrische auto’s die hier gepresenteerd worden als de redders dankzij wie de klimaatmaatregelen “geen pijn” gaan doen.
Om maar te zeggen: als er vandaag iets beweegt, dan is dat dankzij mensen die het doen bewegen – niet door mensen die op hun luie krent afwachten tot de Chinezen dan wel de ingenieurs het voor ons opknappen.
Wat we zelf doen, gebeurt tenminste.