Ontharding was ook in 2022 trending. Als er een nieuw project op tafel kwam duurde het doorgaans geen tien minuten voor de term viel. Dat is meer dan ik enkele jaren geleden had durven hopen, maar nu vind ik het toch niet genoeg.
Ontharding moet meer worden dan een modewoord. Het moet een mode worden, of beter nog: een gewoonte, een reflex.
We missen nog te veel koppelkansen. Ik merk het aan de lopende band. In het ene bureau zijn mensen ijverig bezig met de planning van de onderhoudswerken. Nieuw asfalt, nieuw beton, nieuwe klinkers. In het andere bureau krabben collega’s zich in het haar bij het opmaken van een subsidieaanvraag voor ontharding. De toets of al die onderhoudswerken wel nodig zijn, wordt niet gemaakt. Zo wordt er veel tijd en geld verloren. Zo missen we uiteindelijk veel water, groen en biodiversiteit. De ene schaarste verergert de andere schaarste.
Zeker nu alle overheden speuren naar besparingsmogelijkheden, is het toch curieus dat de oefening nog geen dagelijkse praktijk is geworden.
Maar goed. In 2023 gaan we weer wat harder ons best doen en dan komt het goed.
Een eigenaar met gevoel voor humor: eerst alles verharden, daarna toch subtiel een afbeelding van wat groen inbrengen. Alleen voor fijnproevers.
In sommige kringen is het woord ‘activist’ een scheldwoord geworden. Het wordt dan gebruikt als iemand weg te zetten als behorend bij een bepaald kamp (altijd het vijandelijke) dat er een verborgen agenda op nahoudt. De onderliggende, meestal niet uitgesproken gedachte is dat alleen (verkozen) politici aan politiek mogen doen.
Wat mij betreft is politiek te belangrijk om het alleen aan politici over te laten en komt het de democratie ten goede wanneer ook burgers zich er mee inlaten, zelfs al nemen die burgers op andere momenten andere rollen op in de samenleving. Zeker nu, in een era waarin we ons in ‘code rood’ bevinden, zou zwijgen en aan de zijlijn blijven staan getuigen van een gebrek aan verantwoordelijkheidszin.
Daarom is deze mens af en toe ook een activist: iemand die probeert de dingen ten goede te laten kantelen. Op het vlak van ontharding bijvoorbeeld – een thema dat de laatste jaren een hoge plaats heeft ingenomen op de politieke agenda. In woorden dan toch, want in daden gaat het nog altijd de verkeerde kant op. Alle retoriek ten spijt, verharden we nog altijd meer dan we ontharden. De gevolgen daarvan moeten we geregeld uitzweten: soms letterlijk door het hitte-eilandeffect, vaak figuurlijk door dreigende watertekorten (meer verharding leidt tot een snellere afvoer van regenwater en dus een onvoldoende aanvulling van de grondwatervoorraad) en wateroverlast (want veel verharding resulteert bij piekonweders in rioleringen die het regenwater niet meer kunnen slikken).
In mijn gemeente is dat niet anders. Zeker, er zijn vrome voornemens onder de vorm van projectaanvragen in het kader van de Blue Deal van minister Demir. Maar daar kopen wij niets voor wanneer intussen kansen op onmiddellijk resultaat systematisch worden gemist. Straten worden zonder veel nadenken voorzien van een nieuw laagje asfalt (soms zelfs met geld uit het Verkeersveiligheidsfonds van een andere Vlaamse minister, onder het mom van de ‘veiligheid van de fietser’, ook al gaat het dan vooral over parkeerplaatsen). Nieuwe weginfrastructuur wordt nog altijd overgedimensioneerd. En grote verharde oppervlakten blijven onaangeroerd, waardoor kansen om ruimte anders te benutten – voor sociale ontmoeting, voor speelaanleiding, voor groen en dus biodiversiteit – grandioos gemist worden.
Blije blikken in plaats van dood blik
Met onze denk- en doetank GeKoro (GeK Op Ruimtelijke Ordening), een vrolijke spinoff van onze Gecoro die zich gebonden weet door ernst, vestigden we daar vandaag op ludieke wijze de aandacht op met een ‘eat in’: een gezellig ontbijt op een plek waar foutparkeerders gewoonlijk (maar niet nu: onze extra verbodsbordjes deden feilloos hun werk) het zicht ontnemen op de prachtige muurschilderingen ter ere van onze beroemde lokale wielerhelden (Sanne Cant, Wout van Aert, Rik Van Looy).
Onze slogan luidde dan ook: ‘Geef Wout zijn groen en Cant haar zand’. ‘En Van Looy zijn hooi’ vonden we er wat over.
Een en ander viel bij de passerende buurtbewoners in goede aarde. Het tegendeel zou in een onthardingscontext pas écht vreemd zijn geweest.
Opdat de pret niet beperkt zou blijven tot vandaag (en onszelf), plaatsten we de voor de gelegenheid aangeschafte picknickbank (gefinancierd door de ‘partners in crime’ van de Milieuwerkgroep) op een pleintje verderop. Cadeautje voor de buurt.
Commotie in Lier, de voorbije week. Blijkt dat ze daar de wet gaan doen naleven! Zoiets is in Vlaanderen nieuws. Want we hebben de mond dan wel vol van nultolerantie, maar alleen als het gaat over de misdrijven die we zelf niet begaan.
Trouwens, het verharden van een voortuin, want daar gaat het over, wat is daar nu mis mee? Kunnen ze niet beter terroristen gaan pakken?
Bwah. Er zijn wel wat argumenten om geen verharde voortuinen meer te willen.
Een moeilijke: is een voortuin met een laadpaal voor elektrische auto’s eigenlijk geen groene voortuin?
Meer verharding betekent minder groen en dus minder biodiversiteit en minder verkoeling in de stad.
Meer verharding betekent ook meer verdroging in droge tijden en meer kans op overstromingen bij de piekbuien die ons steeds vaker overkomen.
Meer verharding betekent ook meer materiaalgebruik in een wereld waar grondstoffen stilaan uitgeput geraken.
Meer verharding betekent ook meer kapotgereden trottoirs en meer onveiligheid voor (vooral de kleintjes onder de) voetgangers.
Maar ik begrijp dat dit voor de rechtgeaarde Vlaming nauwelijks argumenten zijn.
Dat heeft ook het Lierse stadsbestuur begrepen, want het speelde vooral één argument uit dat zelfs automobilisten begrijpen. Elke verharde parkeerplaats in een voortuin betekent een parkeerplaats minder op de openbare weg.
Wie nu nog volhardt in de boosheid, is écht een harde.
Jaren geleden had ik dit pareltje al eens gezien. Alleen was ik vergeten waar. Een paar weken geleden voerde een omleiding me er opnieuw langs. Deze keer ben ik gestopt om een fotootje te maken. Mij hebben ze geen twee keer liggen.
Wat voor bijzonders er hier te zien is? Van alles en niks, zoals ze bij ons zeggen.
Niks bijzonder: de cul de sac met de te grote verharde oppervlakte in verhouding tot waarvoor ze moet dienen. Kom je tegen in -tig verkavelingen in Vlaanderen. Officieel voor de huisvuilwagen (alsof afval per definitie voor de eigen deur moet kunnen worden aangeboden). En voor de brandweer (alsof de brandweer brede straten nodig heeft en niet voldoende heeft aan voldoende gefundeerde opstelruimte). Voor uitzonderingssituaties leggen we dus te veel verharding aan en dat wreekt zich op onze portemonnee (bij de aanleg, bij het onderhoud), op onze waterhuishouding (meer overstromingsrisico, verlaging van de grondwatertafel), op de biodiversiteit (minder groen betekent minder leven) en op de verkeersveiligheid (bredere straten leiden tot sneller verkeer en/of foutparkeren, waardoor als puntje bij paaltje komt de huisvuilwagen en de brandweerwagen toch weer hun ding niet kunnen doen).
Wel bijzonder: de basketring. Wat mij betreft een geniaal staaltje keuze-architectuur. Het ding nodigt uit om de ruimte die anders door King Car zou worden gemonopoliseerd anders te gaan gebruiken. Om te spelen, in dit geval. Gedeeld ruimtegebruik, altijd een goeie zaak. En hier dan nog eens slim gecombineerd met de straatverlichting: paal uitgespaard en spelplezier verzekerd tot laat in de avond.
Maar dat is niet alles. Door de impliciete dreiging dat er wel eens een bal door de ring zou kunnen worden gemikt, blijft de plek gevrijwaard van geparkeerde auto’s. Niemand wil zo’n zware bal op z’n dak – al is de eigenaar van de blauwe Peugeot een durvertje. Misschien hadden enkele witte lijnen om het veld te markeren de ontrading nog wat versterkt.
Hoe dan ook, deze basketring is het meest vriendelijke en tegelijk meest effectieve antiparkeerinstrument dat ik ken.
Vlaamse gemeenten, waar wachten jullie op om ook te scoren?
Vandaag verscheen er onder de titel ‘Waterbeleid zoekt zijn weg’ een stuk van mijn ‘partner in crime’ architect Tim Vekemans en mezelf in De Standaard. Het gaat over de Blue Deal van minister Demir en hoe de voorbeeldfunctie daarin de rode draad zou moeten zijn. Te beginnen bij het dossier van de Groene Delle in Limburg. Voor wie (nog) niet geabonneerd is op De Standaard, volgt hieronder de integrale bijdrage.
Waterbeleid zoekt zijn weg
Lieven Sioen stelde de vraag of het dossier ‘Groene Delle’ onderdeel zal worden van de nieuwe Blue Deal van de Vlaamse Regering (DS 29.07.2020). Het zou een retorische vraag moeten zijn. In Limburg zijn er nog voldoende grondreserves voor industrie en er is geen objectieve reden waarom de Vlaamse regering de eigen beleidsdoelstellingen zou moeten verloochenen. Integendeel. Als minister Demir de ‘Groene Delle ‘ spaart als nat natuurgebied heeft ze de gedroomde mascotte voor haar Waterplan beet.
Twee jaar geleden schreven we een opiniebijdrage onder de titel ‘Waar een wil is kan een weg weg’ (DS 21.3.2018). Eerlijk: de geesten rijpten sneller dan wij durfden hopen. Maar of de Blue Deal meer wordt dan een voornemen, staat of valt met de medewerking van de steden en gemeenten. Dan is het ernstig nemen van de eigen voorbeeldfunctie een must.
Trendbreuk
Hoe snel het nu ook gaat, de Blue Deal komt niks te vroeg. Behalve over corona ging het de laatste maanden over droogte- en hitterecords, dreigende tekorten aan drinkwater, overstromingen bij piekonweders en de versnellende afname van de biodiversiteit. Meer verharding betekent niet een beter maar een harder leven. Het verband tussen de symptomen van het ‘teveel’ (versleten infra, wateroverlast, hitte-eilandeffect) en die van de ‘tekorten’ (natuur, open ruimte, verkoeling, water) wordt almaar duidelijker.
Terecht verplicht de minister de gemeenten om een ‘Hemelwaterdroogteplan’ op te maken tegen 2024. Het zet ontharding als thema op de agenda en dwingt besturen er over na te denken. Het helpt dat de minister 75 miljoen euro reserveert voor concrete projecten en nog meer middelen in het vooruitzicht stelt.
Wordt dit de trendbreuk in ons ruimtegebruik waar we al jaren naar op zoek zijn? Mentaal alvast wel. Niemand beweert nog dat ontharding een fetisj is van verdwaasde ecologisten. In de praktijk is het nog afwachten. Als de ‘Groene Delle’ voor de Vlaamse Regering zelf al geen vanzelfsprekendheid is, wat mogen we dan verwachten van de andere overheden?
Ontkokering
Met plannen alleen komen we er niet. De kans is reëel dat ontharding dan als een gadget wordt beschouwd dat als het pas (of geld) geeft eens uit de kast wordt gehaald.
We moeten vermijden te blijven steken in ‘windowdressing’ en dat het verplichte Hemelwaterdroogteplan een nieuw voorbeeld wordt van onze Vlaamse ‘afvinkcultuur’: “We hebben een goedgekeurd plan, we zijn in orde. Terug naar Business As Usual.” We zagen het eerder gebeuren bij mobiliteitsplannen en ruimteplannen. Veel gemeenten ondergingen de ‘planlasten’ en liepen domweg de lusten mis.
De Blue Deal hoort geen statisch plan te worden. Wel een dynamische filosofie die vanaf nu elk (bouw)project bezielt. Dat kan door telkens een verhardingsbalans toe te voegen: voor elke nieuwe verharding zal bestaande moeten verdwijnen. Denk aan de boscompensatieregeling, maar dan minder virtueel: stel je voor hoe het nieuwe project in de dorpskom een gat zou slaan in het lint er naartoe…
Zoals water overal zijn weg zoekt, zo zal een goede Blue Deal alle beleidsdomeinen overspoelen. In het onderwijs is de ontharding van speelplaatsen nu al een trend, met positieve effecten op het welzijn van de leerlingen. We kunnen onze scholen nog meer coronaproof maken door lokale parken en dorpstuinen in te schakelen.
Meer ruimte voor bomen (opslag CO2, schaduw, beschutting) geeft het klimaatbeleid een boost. Het hergebruik van breekmaterialen wordt vanzelfsprekend door een uitgekiend recyclagebeleid.
Binnen het stedenbouwkundig beleid moet ontharding het uitgangspunt vormen voor kernversterking. Weerstanden tegen verdichting kunnen weggewerkt worden met extra groene en blauwe publieke ruimte. Waterbeleid is ten gronde grondbeleid.
Corona als kans
De 300 Vlaamse gemeenten krijgen er jaarlijks gemiddeld één kilometer weg bij. Een stijgende curve die we, in actuele termen, best zo snel mogelijk afvlakken en ombuigen om financieel niet kopje onder te gaan: we komen vandaag al niet toe met ons ‘onderhoudsgeld’.
De doorbraak van het thuiswerk verschuift onze mobiliteitsbehoeften van woon-werk- naar recreatieve verplaatsingen. Daardoor is er meer nood aan wandelpaden, trage wegen en fietswegen. De kaarten voor meer mobiliteit met minder (brede) wegen lagen nog nooit zo goed. Een nieuwe verbeelding van hoe een weg er uitziet kan dit proces faciliteren – weg van het cliché dat een straat een stuk verharding is dat overal even breed en grijs is. “Karrensporen” en plattelandswegen met groene uitsparingen waar gemotoriseerd verkeer niet noodzakelijk overal kan kruisen, zijn een prikkelend perspectief. De vervanging van parkeernormen door mobiliteitsnormen maakt zowel geld als ruimte vrij voor de zachte alternatieven. Ontharding heeft ook een figuurlijke component.
In elk mobiliteitsplan zal een hoofdstuk ‘ontharding’ moeten staan. Denk aan de potentie om de verkeersveiligheid te verhogen door overgedimensioneerde kruispunten en te brede, tot snelheid ‘uitnodigende’, straten aan te pakken. De lijst van kansen is lang.
De voortuinreconquista
Terecht ziet de minister belangrijke beleidsinstrumenten in waterscans en een meldingsplicht voor wie water oppompt. Maar vooral de gemeenten zullen een sleutelrol spelen. Op korte termijn kunnen we resultaten boeken met de vergroening van opritten en voortuinen. Door de perverse regel af te schaffen die mensen dwingt hun garage achteraan op het perceel te zetten. Door van de ‘voortuinreconquista’ een lokaal en wervend project te maken door vraag en aanbod samen te brengen: degenen die opkijken tegen het extra groenonderhoud enerzijds en degenen die op zoek zijn naar een speeltuin voor hun groene vingers. Het maakt de Blue Deal concreet, zichtbaar en begrijpbaar.
Maar éérst dus die rode kaart van de Groene Delle vermijden.
Kris Peeters, lector PXL Limburg Afdeling Verkeerskunde en Mobiliteit en peter van het RE-MOVEproject
Tim Vekemans, architect (RE-ST) en lid van team RE-MOVE dat werkt aan een methodiek voor ontharding van gemeentewegen
De wereld is verdeeld in tijdzones. Dat weet het kleinste kind. Maar waar eindigt de ene tijdzone en waar begint de volgende? Dat is een ander paar mouwen.
Slechts heel af en toe worden de grenzen tussen tijdzones zichtbaar. Vandaag bijvoorbeeld was dat het geval. Links van het fietspad is het al 15 juni, rechts is het nog 14 juni.
Hoe ik dat zo weet? Eenvoudig: volgens het bermdecreet is het in Vlaanderen verboden om voor 15 juni bermen te maaien. Dat is belangrijk voor de kwaliteit van de bermen en de biodiversiteit. Twintig jaar geleden wisten ze dat al. En nu de bijenpopulaties met uitsterven bedreigd zijn, weten wij helemààl zeker dat het een regel is die ertoe doet.
Vermits geen weldenkend mens het vandaag dus nog in zijn hoofd krijgt de bermen eerder te maaien dan half juni, kan het niet anders of rechts van het fietspad is het al 15 juni.
Een fenomeen dat me altijd heeft geïntrigeerd: de zelfverbredende weg. Al is “zelf” niet helemaal correct, want zowel de weggebruikers als de wegbeheerder helpen hem een handje.
Eerst rijden weggebruikers de bermen aan flarden, vervolgens worden die bermen opgelapt en berijdbaar gemaakt, waardoor de weg feitelijk verbreedt en het bermparkeren verder in de berm wordt gedrongen, waarmee de volgende verbredingsfase is ingezet.
In het Nederlandse boek ‘Stromen en verblijven’ (met daarin bijdragen van erg wisselende kwaliteit) onder redactie van Jeroen Mensink (nai010 uitgevers/CROW, 2013) wordt het fenomeen technisch uit de doeken gedaan onder het kopje ‘Gefaseerde stapsgewijze uitbreiding van wegen’: “Bijvoorbeeld: een smalle weg krijgt in de loop der tijd slijtageranden in de berm waar auto’s elkaar passeren. Dit wordt bij onderhoud ondervangen met halfverhardingsstroken naast de weg voor incidenteel gebruik. Bij een nieuwe onderhoudsbeurt worden deze stroken veelal meegeasfalteerd, waardoor een (te)brede weg ontstaat. Omdat dit leidt tot (te) hoge snelheden moeten er vervolgens verkeersremmende maatregelen worden toegepast.”
Je zou hetzelfde verhaal ook kunnen vertellen vanuit het oogpunt van het landschap: hoe het eerst rafelt en daarna achteruit wijkt en hoe ecologisch waardevolle bermen hun diversiteit verliezen en uiteindelijk ophouden te bestaan.
Je kan er ook filosofisch van worden en besluiten dat zelfs op landwegeltjes de onschuld op zijn retour is.
Wie mij kent, weet het: ik verschil grààg van mening. Daarom heb ik er ook een stuk van mijn beroep van gemaakt. En ook wel omdat van meningsverschillen alleen maar betere meningen kunnen komen. Als er gediscussieerd wordt met argumenten tenminste. Een boek dat prikkelt en provoceert en dat geschreven is door een gewaardeerd filosoof is voor mij dus een feest. Het was dus puur genieten toen ik Bas Harings ‘Plastic Panda’ tot mij nam, zelfs al voelde ik me ongemakkelijk bij zijn conclusies. Maar goed: als Haring een punt had, waarom zou ik het hem dan niet gunnen? Misschien is het inderdaad niet zo erg als er wat regenwoud verdwijnt of wat soorten, waarvan we vaak niet eens weten dat ze bestaan, uitsterven? Dood is dood en die beesten voelen er niks meer van. En er is niemand om ze te betreuren, tenzij wij dan, sentimentele nozems die we zijn. Toch had ik het gevoel dat ik iets miste, dat er een fout zat in het betoog van de filosoof. En dat gevoel werd alleen maar sterker toen hij aan het einde van zijn boek het bestaan van verschillende soorten smurfen opvoerde als een alternatieve soort biodiversiteit, van culturele en menselijke aard weliswaar, maar even waardevol. Toch?
Nee dus. Gelukkig heb ik knappe koppen in mijn vriendenkring. Onder meer een hoogleraar gedragsecologie aan het Earth and Life Institute van de UCL (Louvain la Neuve). Hans Van Dyck heet de mens en zoals ik dacht had hij zijn huiswerk al gemaakt: een antwoordje op Haring geschreven voor de krant De Standaard. Alleen jammer dat die het stuk niet publiceerde, vanwege niet meer actueel (want al enkele dagen later). Gelukkig is deze blog er nog om dit soort onrechtvaardigheden recht te zetten. Wat hierna volgt is de tekst van professor Hans Van Dyck. Met ongelofelijk veel dank.
“Zou u de kuifleeuwerik missen? En wat gedacht van de geelgerande watertor of het bitter barbarakruid? Het leven op aarde doet zich voor in een opmerkelijke veelheid van vormen. Variatie blijkt hét sleutelkenmerk te zijn, zoals helder uitgedrukt in de term ‘biodiversiteit’. Die biodiversiteit zit wereldwijd in een diepe crisis. Dat is een wetenschappelijke vaststelling die eerder dit jaar nog in het topvakblad Nature bevestigd werd. De overleving van heel wat planten, dieren en andere levensvormen blijkt maar beperkt compatibel met een aardbol op mensenmaat. De maatschappelijke roep voor een beleid dat meer rekening houdt met biodiversiteit, werd de jongste jaren luider. Niet alleen voor de “bloemetjes en de bijtjes”, maar ook voor de levenskwaliteit van de mens zelf. Die roep wordt van een stevige rationele ruggengraat voorzien door het vorswerk van biologen en co, of toch niet?
Met het pas verschenen boek Plastic panda’s tapt de Nederlandse filosoof en gevierde schrijver Bas Haring inderdaad uit een heel ander vaatje. Het verdwijnen van ruim de helft van alle soorten is geen probleem, betoogt hij. Je kunt het als mens wel erg vinden wanneer favoriete soorten verdwijnen, maar door een rationele bril beschouwd, maakt het voor de menselijke beschaving geen zier uit. Een boude stelling die veel stof doet opwaaien (bv. DS 18/11, Reyers Laat 21/11). Groene organisaties koken rood van woede. Beleidsmakers zullen in tijden van economische crisis maar al te gretig Harings pleidooi gebruiken om minder middelen voor biodiversiteit vrij te maken. De mailbox van de filosoof blijkt ondertussen een open riool.
Bas Haring is niet de eerste de beste toogfilosoof. Zijn analyse verdient om kritisch tegen het licht gehouden te worden. Filosofen en wetenschappers mogen best voor een onderbouwde ‘inconvenient truth’ hun nek uitsteken en op lange tenen trappen. Maar gaat dat op voor Plastic panda’s? Ik meen van niet. Het boek leest – net als Kaas en de evolutietheorie – erg vlot. Maar inhoudelijk biedt de mengeling van anekdotiek, persoonlijke smaak en vlot geschreven flarden soms onzorgvuldig geconsulteerde wetenschap geen solide basis om het maatschappelijk belang van biodiversiteit rationeel te ondergraven. Van een filosoof verwachten we een flinke portie rationaliteit, maar de aanname dat maatschappelijke keuzes de uitkomst zijn (of zouden moeten zijn) van zulke rationele overwegingen alleen, gaat voorbij aan de biologische aard en psyche van Homo sapiens. Een filosoof kan het zich permitteren om door die selectieve bril te kijken, een maatschappij beter niet.
Maar klopt zijn rationale analyse van overtollige biodiversiteit en van foutieve beeldvorming in de media over het belang van fauna en flora? Neen. Ik zal slechts enkele punten hier bondig behandelen. Haring heeft gelijk dat vele mensen een erg statisch en romantisch beeld hebben van ‘moeder natuur’. De mens schept nu eenmaal beelden en verhalen, ook zonder wetenschap. Het zijn niet de moderne biologische inzichten die aan de basis liggen van dat beeld. Van meerdere soorten (of soortengroepen) beschikken we wel over goede aanwijzingen van de directe invloed op bijvoorbeeld landbouw en menselijke gezondheid. Ik beperk me tot één voorbeeld: de bacteriële ziekte van Lyme die door teken wordt verspreid. Als er veel vogels en zoogdieren als mogelijke gastheren voorkomen, kan dat de besmettingsgraad voor de mens verhogen. Omgekeerd zou die biodiversiteit het risico net kunnen verlagen via een verdunningseffect. Een recente studie in het topvakblad Nature ondersteunt die laatste optie. In interviews blijkt Haring zelf al wat gas terug te nemen. Hij vindt nog steeds dat we de helft van de soorten kunnen missen, maar preciseert dat wel de ‘goede’ (lees nuttige) helft moet overblijven. Qua relativering kan dat tellen.
Biologen zouden het belang van individuele soorten erg overroepen. Anders dan chemici of fysici zitten in deze groep wetenschappers veel wereldverbeteraars met liefde voor hun studieobjecten en … liefde maakt blind, zo lijkt hij te suggereren. In welke mate individuele soorten al dan niet onmisbaar zijn vanuit functioneel perspectief, vormt echter al langer een wetenschappelijk debat. Dit wordt wetenschappelijk dus niet onder de mat geveegd in dienst van het natuurbehoud. Het is wel verrassend dat in dit boek biodiversiteit tot soortenrijkdom wordt herleid.
Haring trekt ook van leer tegen het belang dat de goegemeente hecht aan een ‘soort’. Soorten zijn immers maar bedachte hokjes voor groepen van individuen, niet meer dan een label. Deze redenering rammelt. Het concept soort – er zijn meerdere soortconcepten in de biologie – is inderdaad een cultuurproduct om een complex natuurproduct te benoemen. Dat ‘hokjesdenken’ is eigen aan de mens en zegt veel over hoe ons brein werkt en hoe onze soort de omgeving percipieert. Ook voor de economie, sociologie, politiek, enz. delen we groepen mensen in ‘functionele’ hokjes (etnische groepen, naties, voetbalclubs, enz.). Biologen weten dat er in dieren en planten mechanismen bestaan van soortherkenning (naast mechanismen op het niveau van het individu). Die wetenschappelijke literatuur heeft Haring kennelijk over het hoofd gezien. Het concept soort herleiden tot alleen maar fictie is intellectueel onjuist.
De filosoof besluit dat we uiteindelijk beter af zijn met producten en omgevingen die we helemaal zelf maken, eerder dan natuurproducten. Vele door de mens gekweekte en kunstmatige producten zijn beter dan hun natuurlijke of oorspronkelijke varianten (bv. appel, maïs). Interessant om vast te stellen hoe Haring zich hier zelf vastpint op het hokje ‘gekweekte variant’. Misschien had hij zijn eerdere boek over evolutie er nog eens op moeten nalezen. Diversiteit binnen soorten (ook biodiversiteit) is essentieel wanneer omgevingen snel veranderen. In tijden van klimaatverandering bewegen landbouwwetenschappers hemel en aarde om opnieuw oude en wilde rassen van bv. maïs terug te vinden om huidige varianten beter te wapenen. Biodiversiteit tegenover technologie plaatsen is op zich een oubollige heruitgave van een natuur-cultuur discussie. Kijk naar het fascinerende, jonge domein van de ‘biomimicry’. Ingenieurs en ontwerpers werken samen met biologen om zich te laten inspireren op ontwerpen in de natuur. Biodiversiteit is een rijke bron voor menselijke creativiteit. Het bekendste voorbeeld is velcro. Een idee dat van “onnuttige” plantenzaden komt.
Het boek heeft de verdienste om een aanleiding te vormen om het maatschappelijk belang van biodiversiteit nog meer in de verf te zetten. Daarbij spelen zowel wetenschappelijk onderbouwde als andere argumenten een maatschappelijke rol. Persoonlijke reflecties hebben voor het rationele luik niet het gewicht van peer-reviewed wetenschap. Wat mij betreft, vangt Haring bot wanneer hij meent dat het biodiversiteitbeleid nu op losse schroeven staat. Laten we niet in dezelfde val trappen zoals enkele jaren geleden met klimaatsverandering en de vele mediadiscussies tussen “believers” en “non-believers”. Een goed biodiversiteitbeleid heeft oog voor de rationele, functionele aspecten van biodiversiteit (en niet alleen soortenrijkdom!), maar evenzeer voor een maatschappelijk relevant verhaal van natuurbeleving dat individuele soorten vaak overstijgt. Biodiversiteit, liever rijk dan kwijt.”
De andere Kris Peeters is de echte Kris Peeters. Auteur van o.m. 'Het voorruitperspectief', 'De file voorbij' en 'Weg van mobiliteit'. Mobiliteit van A tot Z, met veel tussenstations.