Alles natuurlijk. Want mobiliteit heeft met alles te maken. En alles heeft met mobiliteit te maken. Daarom zijn goeie mobiliteitsadviseurs, -schepenen en -ministers in de ogen van hun collega’s ook zo’n ettertjes: die moeien zich met alles, die zien overal verbanden.

Maar de Flamenco dus. Voor wie geen aficionado is, een kleine opfrissing met dank aan Wikipedia: ‘Flamenco is een muziekgenre en een bijbehorende dans afkomstig uit de zuidelijke provincies van Spanje. Kenmerkend voor deze muziekvorm zijn de soms Arabisch aandoende klanken, de uitbundige muzikale versieringen rondom het thema en het sterke ritme binnen een twaalftelssysteem.’
Om te beginnen is er Jan Gehl, de oude wijze goeroe van veel mobiliteits- en ruimtegespuis en vader van het succesverhaal dat Kopenhagen geworden is. Jan heeft een prachtige definitie van ‘goede publieke ruimte’. Die is als een goed feestje, zegt hij, je blijft er langer dan je van plan was.
Passen we die toets toe op de oude stad van Sevilla, dan doorstaat ze die met glans. Het verblijf in de publieke ruimte is er vaak zo kwalitatief dat het letterlijk een feestje wordt. En dan hoort daar Flamenco bij – we zijn tenslotte in Andalusië.
Dat is dus één verband, want goeie publieke ruimte krijg je natuurlijk alleen als je het gemotoriseerde verkeer onder de knoet hebt.
Er is nog een verband. Daarvoor duiken we even in de geschiedenis van de Flamenco. Ooit werd Flamenco beschouwd als een typische uiting van ‘volkscultuur’, weinig hoogstaand en verfijnd – een beetje ordinair zelfs. Bijgevolg beperkte Flamenco zich heel lang tot de sfeer van familie- en privéfeesten. Daar kwam langzaam verandering in door toedoen van de eerste buitenlandse toeristen. Geïnspireerd door de verhalen van de ‘Romantische Reizigers’ uit de 18e en 19e eeuw (rijkeluiszoontjes die kennelijk niet geactiveerd hoefden te worden en hun tijd vulden met een zogenaamde ‘Grand Tour’ langs Rome, Toscane, Firenze, Napels en vaak ook Griekenland) trokken die op reis naar Spanje en toonden er interesse voor de cultuur van de gewone mensen.
Die ‘gewone mensen’ waren niet van gisteren en roken een kans. Met het ontstaan van Cafés Cantantes, muziekcafés zeg maar, werd de Flamenco aan het eind van de 19e eeuw voor het eerst uit de privésfeer gehaald. Artiesten konden zich aan een betalend publiek presenteren en tot professionals ontwikkelen.
Met het ontstaan van het massatoerisme, de vrucht van nieuwe mobiliteitsmogelijkheden, kreeg de Flamenco nog meer bekendheid, om uiteindelijk de wereldbekendheid te bereiken die hij nu heeft – want die definitie van Wikipedia hierboven had u natuurlijk niet nodig. Ook ik ben niet van gisteren.
Besluit: zonder toerisme zouden wij de Flamenco nooit hebben gekend. Sterker nog: zonder mobiliteit zou de Flamenco nooit zijn geweest wat hij nu is.
- Bron: DECLERCQ GUIDO, Naar Andalusië op het ritme van Flamenco, Borgerhoff & Lamberigts, Antwerpen, mei 2017, 248 blz.