De samenhang tussen ruimtelijke ordening en mobiliteit is voor iedereen die er een beetje over nadenkt een evidentie.
Maar kennelijk denken velen er niet over na. Anders is onmogelijk te verklaren dat zoveel stedenbouwkundigen, architecten, beleidsverantwoordelijken, projectontwikkelaars en zélfs zogenaamde verkeersdeskundigen met die samenhang helemaal geen rekening houden. Bijvoorbeeld door midden in het centrum van een stad dezelfde parkeernormen te hanteren als voor gebieden buiten de stad.
Alsof het niet de logica zelve is (bewezen door nuchtere statistieken bovendien) dat mensen in het centrum van een stad gemiddeld minder auto’s bezitten en die auto’s gemiddeld ook minder gebruiken. En dat is heus niet uit armoede, zoals je dan soms wel eens hoort (m)opperen.
Het komt gewoon omdat in een centrum de troef van de stad, de letterlijke nabijheid van een rijke mix aan functies, het meest tot z’n recht komt en dus een auto het meest overbodig maakt. Mensen willen geen automobiliteit. Ze willen mobiliteit. Als ze mobiliteit kunnen krijgen zonder in een auto te investeren, zouden ze gek wezen om daar hun centen aan te vergooien. Eigenlijk kan het trouwens geen investering worden genoemd, tenzij dan een heel slechte: de eenvoudigste manier om een gloednieuwe auto 30% van zijn waarde te doen verliezen is er de showroom mee uitrijden.
En misschien komt het ook wel door wat in het interessante (maar eenzijdig op Nederland gefocuste) boek ‘De mobiele stad’ ( 2012, Tijs van den Boomen en Ton Venhoeven, nai010 uitgevers) preferentiële zelfselectie wordt genoemd: mensen die graag te voet gaan, fietsen of het openbaar vervoer gebruiken kiezen eerder voor een woonlocatie die zich daartoe leent (in casu een stad) dan mensen die graag met de auto rijden.
Maar dan zijn we iets eenvoudigs eigenlijk al nodeloos ingewikkeld aan het maken. In het van Italiaanse levensvreugde sprankelende boekje ‘Momenten van onverwacht geluk’ van Francesco Piccolo (2012, Wereldbibliotheek) wordt de samenhang blootgelegd in drie simpele, heldere zinnen:
“Als iemand in een buitenwijk woont en een auto heeft, is dat prima.
Als iemand in het centrum woont en geen auto heeft, is dat prima.
Als iemand in een buitenwijk woont en geen auto heeft, is dat heel erg.”
Nu hoeft dat laatste volgens mij niet altijd het geval te zijn, maar Piccolo bewijst tenminste dat hij meer van de samenhang tussen ruimtelijke ordening en mobiliteit heeft begrepen dan het gros van de hierboven genoemde ‘specialisten’.
De ene visie gaat uit van “platteland -> auto nodig” (om mobiel te zijn): “Because I have to.”
De andere visie gaat uit van “autobezit -> platteland nodig” (om debiel van te worden…): “Because I can.”
LikeLike
Jammer dat heel wat van onze beleidsverantwoordelijken zo geen heldere momenten kennen.
LikeLike